Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04857 J
Zitting19 september 2023
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
hierna: de verdachte
1.Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 14 december 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is", veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. [1]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. A.B.E. van Kan, advocaat te Heerlen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
Het middel bevat een reeks klachten over de door het hof gehanteerde bewijsvoering die zijn samen te vatten in drie deelklachten:
- ten eerste dat uit de bewijsmiddelen geen nauwe en bewuste samenwerking volgt tussen de verdachte en zijn medeverdachte;
- voorts dat het verweer dat met het oog hierop is gevoerd door het hof niet (voldoende) gemotiveerd is verworpen;
- en tot slot dat het hof de verklaring van de verdachte en de medeverdachte niet bij de bewijsmiddelen heeft opgenomen en ook niet heeft aangeduid welke delen uit die verklaringen redengevend zijn geweest voor het oordeel dat deze belastend zijn voor de verdachte.
1.4
Alvorens ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen weer.
2.Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 6 augustus 2020 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door in de woning [a-straat 1] open vuur in aanraking te brengen met een trap en/of een deur, althans met een of meerdere goederen in voornoemd pand, althans met enig (in die woning) aanwezig brandbaar materiaal,
ten gevolge waarvan de trap en deur in voornoemd pand gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan
- gemeen gevaar voor dat pand en de inventaris ervan te duchten was en
- gemeen gevaar voor de aangrenzende panden
te duchten was.”
2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
“
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Ik wil aangifte doen van brandstichting. Niemand had het recht en ik heb niemand toestemming gegeven om in de woning, gelegen op adres [a-straat 1] te [plaats] , brand te stichten en schade te veroorzaken in de woning. Ik ben buurtbeheerder bij [A] en gemachtigd tot het doen van aangifte namens benadeelde [A] . De woning is eigendom van [A] .
Op vrijdag 7 augustus 2020 werd ik omstreeks 10.00 uur door de politie gebeld met de mededeling dat op het adres [a-straat 1] te [plaats] gisteravond brand was gesticht. Op voornoemd adres staat [betrokkene 1] (
het hof begrijpt: de moeder van [betrokkene 2]) en vier kinderen nog ingeschreven. [betrokkene 1] had voor 5 augustus 2020 haar huissleutels moeten inleveren. Dit is haar per mail op 29 juli 2020 aangezegd, omdat zij zelf de huur had opgezegd. [betrokkene 1] heeft tot op heden nog geen sleutels van de woning ingeleverd.
het hof begrijpt: de moeder van [betrokkene 2]) en vier kinderen nog ingeschreven. [betrokkene 1] had voor 5 augustus 2020 haar huissleutels moeten inleveren. Dit is haar per mail op 29 juli 2020 aangezegd, omdat zij zelf de huur had opgezegd. [betrokkene 1] heeft tot op heden nog geen sleutels van de woning ingeleverd.
Ik heb contact opgenomen met mijn collega die gisteravond in de woning ter plaatse is geweest. We zijn nog in afwachting van het volledige schaderapport van onze partner, maar ik hoorde van mijn collega dat de volgende schade in de woning zichtbaar was:
- zichtbare brandschade aan de trap;
- roet en rookschade.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 6 augustus 2020 kregen wij omstreeks 20.50 uur de melding om te gaan naar [a-straat 1] te [plaats] . Hier zou een woning in brand staan. Het is ons ambtshalve bekend dat dit de voormalige woning van [betrokkene 2] is. Collega [verbalisant 3] was ter plaatse, van haar kregen we te horen dat omwonenden hadden gezien dat een zwarte scooter bij de woning was gezien met hierop twee jongens. Een droeg een zwarte helm en de andere een witte helm. Omwonenden verklaarden dat een van de jongens [betrokkene 2] was.
Wij hoorden van collega [verbalisant 4] dat zij omstreeks 18:30 uur [betrokkene 2] hadden staande gehouden en hem een bekeuring hadden gegeven voor het niet dragen van een helm op een scooter. De bestuurder van de scooter betrof [verdachte] . De scooter betrof een zwarte Piaggio Zip met het kenteken: [kenteken] . [betrokkene 2] verklaarde ten overstaan van de collega’s dat zij naar de [b-straat 1] zouden gaan. Bij natrekken zagen wij dat dit het thuisadres van [verdachte] betreft.
3. Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [a-straat 1] [plaats] ) d.d. 7 augustus 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Aanvang onderzoek
Op vrijdag 7 augustus 2020 kwamen wij, naar aanleiding van een brand (
het hof begrijpt: op 6 augustus 2020), in een woning voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [a-straat 1] [plaats] , binnen de gemeente [plaats] .
het hof begrijpt: op 6 augustus 2020), in een woning voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [a-straat 1] [plaats] , binnen de gemeente [plaats] .
Omschrijving onderzoekslocatie
Het betrof in deze een rijtjeswoning, geheel rechts in een blok van zes woningen.
Het pand was opgebouwd met gemetselde muren en was voorzien van een pannendak met houten dakconstructie. Op de begane grond bevonden zich een woonkamer, keuken en hal.
In de hal was een vaste trap welke toegang gaf tot de eerste verdieping. Onder de vaste trap was een berging, bereikbaar vanuit de woonkamer. De brand had gewoed in de berging onder de vaste trap. Door de vuurbelasting aan de onderzijde van de trap waren meerdere houten traptreden aangetast.
Bevindingen
In de berging zagen wij dat de onderzijde van de trap naar de eerste verdieping een diepe inbranding had als gevolg van de vuurbelasting in de berging. De binnenzijde van de deur van de berging was eveneens aangetast door vuur.
In de berging zagen wij rechtsboven tegen de muur een wandcontactdoos. Hier was ten tijde van de brand een stekker ingestoken. Uit onderzoek is gebleken dat deze stekker was verbonden met, zeer waarschijnlijk, een fitting waarin ten tijde van de brand een halogeenlamp aanwezig was. De kern van deze lamp was nog intact. De wandcontactdoos was vanaf de buitenzijde aangetast door hitte en vuur. De binnenzijde was nog intact.
Gelet op de brandindicatoren op de muur en de deur van de berging heeft de brand laag bij de grond plaatsgevonden. In de berging werd door ons geen technische oorzaak voor het ontstaan van de brand aangetroffen.
Samenvatting
Gelet op het feit dat de wandcontactdoos in de berging slechts vanaf de buitenzijde is aangetast door vuur kan een defect hieraan als oorzaak voor de brand worden uitgesloten. De stekker in de wandcontactdoos was verbonden met een fitting voor een lamp. De lamp werd eveneens aangetroffen in de berging. De kern van de lamp was nog intact. Hierdoor kan ook de lamp als oorzaak van de brand worden uitgesloten. In de berging waren verder geen andere apparaten aanwezig welke de brand zouden kunnen veroorzaken.
Gevaarzetting
Het betrof een woonhuis welke deel uitmaakte van een rij van zes woningen. Bij uitbreiding van de brand had het vuur zich kunnen verplaatsen naar de naastgelegen woning. Er was in deze dus sprake van gemeen gevaar voor goederen.
4. Proces-verbaal verhoor van getuige d.d. 6 augustus 2020 (…) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
Ik wil graag een verklaring afleggen in verband met de brandstichting door [betrokkene 2] op [a-straat 1] in [plaats] .
Op 6 augustus 2020 omstreeks 20.25 uur zag ik dat [betrokkene 2] (
het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2]) achter op een scooter kwam aanrijden bij zijn voormalige woning. Ik zag dat hij met de andere persoon en de scooter direct achter het huis reed in de tuin van perceelnummer [a-straat 1] . Kort daarna maakte [betrokkene 2] de gordijnen aan de voorzijde van de woning dicht en kort daarna maakte hij de rolgordijnen boven dicht. Kort daarna kreeg ik een berichtje van de buurvrouw dat de woning op nummer [a-straat 1] in brand stond. [betrokkene 2] droeg een spijkerbroek, witte helm, donker T-shirt. De andere jongen een zwarte helm, helemaal in het zwart gekleed.
het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2]) achter op een scooter kwam aanrijden bij zijn voormalige woning. Ik zag dat hij met de andere persoon en de scooter direct achter het huis reed in de tuin van perceelnummer [a-straat 1] . Kort daarna maakte [betrokkene 2] de gordijnen aan de voorzijde van de woning dicht en kort daarna maakte hij de rolgordijnen boven dicht. Kort daarna kreeg ik een berichtje van de buurvrouw dat de woning op nummer [a-straat 1] in brand stond. [betrokkene 2] droeg een spijkerbroek, witte helm, donker T-shirt. De andere jongen een zwarte helm, helemaal in het zwart gekleed.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op vrijdag 7 augustus 2020 was ik belast met het onderzoek naar de brandstichting op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik las in de getuigenverklaring van [betrokkene 3] , dat hij [betrokkene 2] (
het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2]) achterop een scooter, samen met een andere persoon, had zien aan komen rijden bij zijn voormalige woning. Ik nam vervolgens telefonisch contact op met [betrokkene 3] . Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat hij buiten stond bij een boom toen hij een zwaar geluid hoorde. [betrokkene 3] verklaarde dat hij eerst dacht dat er een motor aan kwam, maar toen zag hij dat het een brommer betrof waarop [betrokkene 2] achterop zat en een andere persoon de brommer bestuurde. Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat hij zag dat de brommer aan kwam gereden vanuit de richting van de [c-straat] . Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat de brommer stopte voor het adres [a-straat 1] en dat [betrokkene 2] van de brommer afstapte. Vervolgens verklaarde [betrokkene 3] dat de bestuurder van de brommer door het poortje de achtertuin inreed en dat [betrokkene 2] erachter aan liep. Even later zag [betrokkene 3] dat [betrokkene 2] de gordijnen dicht deed in de woning. Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat hij er geen goed gevoel over had aangezien [betrokkene 2] al vier maanden niet meer woont op het adres [a-straat 1] . [betrokkene 3] verklaarde verder dat, omdat hij de zaak niet vertrouwde en hij weg moest voor een afspraak, aan de deur ging bij zijn achterbuurman [betrokkene 4] van [c-straat 1] (Dit wist [betrokkene 3] niet zeker). Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat zijn achterbuurman [betrokkene 4] tegen hem zei dat hij [betrokkene 2] ook had gezien op de brommer en dat hij het in de gaten zou houden. Ik hoorde dat [betrokkene 3] verklaarde dat hij nog geen 20 minuten weg was en al werd gebeld dat de woning in brand stond.
het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2]) achterop een scooter, samen met een andere persoon, had zien aan komen rijden bij zijn voormalige woning. Ik nam vervolgens telefonisch contact op met [betrokkene 3] . Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat hij buiten stond bij een boom toen hij een zwaar geluid hoorde. [betrokkene 3] verklaarde dat hij eerst dacht dat er een motor aan kwam, maar toen zag hij dat het een brommer betrof waarop [betrokkene 2] achterop zat en een andere persoon de brommer bestuurde. Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat hij zag dat de brommer aan kwam gereden vanuit de richting van de [c-straat] . Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat de brommer stopte voor het adres [a-straat 1] en dat [betrokkene 2] van de brommer afstapte. Vervolgens verklaarde [betrokkene 3] dat de bestuurder van de brommer door het poortje de achtertuin inreed en dat [betrokkene 2] erachter aan liep. Even later zag [betrokkene 3] dat [betrokkene 2] de gordijnen dicht deed in de woning. Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat hij er geen goed gevoel over had aangezien [betrokkene 2] al vier maanden niet meer woont op het adres [a-straat 1] . [betrokkene 3] verklaarde verder dat, omdat hij de zaak niet vertrouwde en hij weg moest voor een afspraak, aan de deur ging bij zijn achterbuurman [betrokkene 4] van [c-straat 1] (Dit wist [betrokkene 3] niet zeker). Ik hoorde dat [betrokkene 3] zei dat zijn achterbuurman [betrokkene 4] tegen hem zei dat hij [betrokkene 2] ook had gezien op de brommer en dat hij het in de gaten zou houden. Ik hoorde dat [betrokkene 3] verklaarde dat hij nog geen 20 minuten weg was en al werd gebeld dat de woning in brand stond.
6. Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 augustus 2020 (…) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] :
Ik ben woonachtig op de [c-straat 1] te [plaats] en vanuit de bovenverdieping van mijn woning heb ik zicht op de achterzijde van de woning [a-straat 1] te [plaats] . Op 6 augustus 2020, omstreeks 20.30 uur stond ik op mijn bovenverdieping en keek ik uit het raam. Ik zag twee personen in de tuin staan van [a-straat 1] . Ik herkende een van de personen als de zoon van de bewoonster, ik geloof dat hij [betrokkene 2] of [betrokkene 2] heet (
het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2]). De andere persoon zal wel een vriend van hem zijn. Ik zag dat die zoon des huizes een witte helm in zijn hand vast hield. Ik zag dat hij aan de keukendeur voelde, maar deze was dicht. Ik zag dat die andere persoon aan de woonkamerdeur voelde. Deze bleef ook dicht. Ik zag dat beide jongens vervolgens naar de voorzijde van de woning liepen. Daarna had ik er geen zicht meer op. Ik liep weer naar boven zodat ik weer uit het raam kon kijken. Ik zag dat de jongens op dat moment uit de woning kwamen gerend vanuit de woonkamerdeur. Ik zag dat ze renden naar de voorzijde van de woning. Ik weet voor 90 procent zeker dat ze allebei uit de woning kwamen gerend. Even later reed er een brommer achter door het paadje en toen zag ik de witte helm boven de schutting uitsteken. De zoon des huizes zat achterop de brommer. Enkele ogenblikken later zag ik rookontwikkeling in de woning.
het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2]). De andere persoon zal wel een vriend van hem zijn. Ik zag dat die zoon des huizes een witte helm in zijn hand vast hield. Ik zag dat hij aan de keukendeur voelde, maar deze was dicht. Ik zag dat die andere persoon aan de woonkamerdeur voelde. Deze bleef ook dicht. Ik zag dat beide jongens vervolgens naar de voorzijde van de woning liepen. Daarna had ik er geen zicht meer op. Ik liep weer naar boven zodat ik weer uit het raam kon kijken. Ik zag dat de jongens op dat moment uit de woning kwamen gerend vanuit de woonkamerdeur. Ik zag dat ze renden naar de voorzijde van de woning. Ik weet voor 90 procent zeker dat ze allebei uit de woning kwamen gerend. Even later reed er een brommer achter door het paadje en toen zag ik de witte helm boven de schutting uitsteken. De zoon des huizes zat achterop de brommer. Enkele ogenblikken later zag ik rookontwikkeling in de woning.
Opmerking verbalisant:
Ik verbalisant maakte een foto vanuit het slaapkamerraam op de bovenverdieping van getuige. Het raam in de kamer heeft zicht op de achterzijde van de woning [a-straat 1] te [plaats] . De achterzijde van de woning heeft twee deuren. Getuige noemt de rechtse deur de keukendeur en de linkse deur, waar het glas uit is, de woonkamerdeur.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Fotobijlage uitzicht op achterzijde woning [a-straat 1] .
7.Fotobijlage uitzicht op achterzijde woning [a-straat 1] , pagina 80.
8. De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 30 november 2022, inhoudende dat op de foto op pagina 80 te zien is dat vanuit de kamer waar de foto is genomen goed zicht is op de achterzijde van de woning waar brand heeft gewoed, dat er twee deuren aan de achterzijde op de begane grond zichtbaar zijn en dat tevens de poort, die toegang geeft tot de tuin achter de woning, goed zichtbaar is.
9. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 10 februari 2021, houdende de verklaring van [betrokkene 5] afgelegd in de strafzaak tegen de medeverdachte [betrokkene 2] (…) en welk proces-verbaal tevens is gevoegd in de zaak tegen de verdachte, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige voornoemd:
Ik ken [betrokkene 2] als mijn toenmalige achterbuurjongen. U vraagt mij wat ik gezien heb op 6 augustus 2020. Ik was op de achterslaapkamer van mijn woning aan de [c-straat 1] . Vanuit mijn ooghoek zag ik twee mannen achterom bij de woning [a-straat 1] . Ik zag [betrokkene 2] en een andere jongen. Plotseling zag ik die andere jongen aan de woonkamerdeur voelen. De woonkamerdeur is vanuit mijn woning gezien de tweede deur naast de keukendeur. Ik riep wat naar mijn vrouw en ik zag ze daarna verdwijnen. Wat later, ik ben blijven kijken, zag ik beide jongens terugkomen. Ik zag dat ze door de woonkamerdeur naar binnen gingen. Ik ben toen naar mijn andere buurman gegaan want deze zit bij de buurtpreventie zodat hij de politie kon bellen. Ik ben weer naar boven gegaan en ik zag beide jongens op een gegeven moment weer naar buiten komen rennen. Ik hoorde toen een scooter die in het paadje achter mijn woning langs reed. Dat paadje loopt aan een kant dood. De scooter moet zich gedraaid hebben want ik hoorde de scooter terugkomen. Ik zag een zwarte helm boven de schutting uit komen. Dat moet de vriend van [betrokkene 2] zijn geweest want hij is langer. Toen ik de twee jongens naar buiten zag komen, hadden ze nog geen helm op. Die twee jongens waren [betrokkene 2] en de vriend. Pas later zag ik rookontwikkeling uit de woning komen waar de twee jongens uit waren gekomen. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik voor 90% zeker weet dat beide jongens uit de woning kwamen gerend. Ik zei eerst tegen de politieagent 100% zeker maar de agent vroeg of ik het wel zeker wist en toen heb ik er maar 10% minder van gemaakt voor de zekerheid maar ik weet het eigenlijk 100% zeker. U vraagt mij of ik me mijn verklaring bij de politie kan herinneren. Ja. Ik heb toen 100% zeker de waarheid verteld.
U houdt mij voor dat ik heb gezegd dat ik 100% de waarheid spreek en u houdt mij voor dat ik bij de politie heb gezegd dat ik een witte helm heb gezien terwijl ik het nu over een zwarte helm heb. Dat klopt. Ik heb bij de politie verklaard dat ik de zoon des huizes met een witte helm in zijn hand heb gezien, maar ik heb ook een zwarte helm gezien. Ik weet niet precies wie als eerste uit de woning is gerend. Er kan enig tijdsverschil in zitten maar precies weet ik dat niet. Ze waren allebei heel snel. Er zat misschien wat tijdsverschil tussen maar niet veel. Ik schat de afstand tussen de jongens een meter of vijf.
10. Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2020 (…) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6] :
Ik wil graag een verklaring afleggen in verband met de brandstichting in de voormalige woning van [betrokkene 2] . Vandaag 6 augustus 2020, omstreeks 20.35 uur, zag ik de oud overbuurjongen. [betrokkene 2] bij zijn oude woning, gelegen [a-straat 1] in [plaats] .
[betrokkene 2] is achterom naar binnen gegaan want ik zag hem daarna de gordijnen van de woonkamer dicht maken en later de rolgordijnen boven dichtmaken.
Om 20.40 uur, zag ik dat [betrokkene 2] weg ging en zag ik direct rook uit de woning komen. [betrokkene 2] was op een scooter die zwart van kleur was. Er was nog iemand bij [betrokkene 2] .
11. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 10 februari 2021, houdende de verklaring van [betrokkene 6] afgelegd in de strafzaak tegen de medeverdachte [betrokkene 2] (…) en welk proces verbaal tevens is gevoegd in de zaak tegen de verdachte, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige voornoemd:
Ik ken [betrokkene 2] van de vier jaar dat hij en zijn moeder bij ons in de straat hebben gewoond. U vraagt mij wat ik die avond (
het hof begrijpt: op 6 augustus 2020) heb gezien. Ik zag [betrokkene 2] om 20:15 uur de straat in komen lopen. We stonden met meerdere mensen buiten. Ik zag [betrokkene 2] , met in de hand een scooter, samen met een ander jongen aan komen lopen. [betrokkene 2] had een witte helm op en de andere jongen een zwarte helm. Ze gingen met de scooter de oprit van de woning [a-straat 1] op. Ik zag dat ze hun helm af deden. Ik zag beide jongens achterom lopen.
het hof begrijpt: op 6 augustus 2020) heb gezien. Ik zag [betrokkene 2] om 20:15 uur de straat in komen lopen. We stonden met meerdere mensen buiten. Ik zag [betrokkene 2] , met in de hand een scooter, samen met een ander jongen aan komen lopen. [betrokkene 2] had een witte helm op en de andere jongen een zwarte helm. Ze gingen met de scooter de oprit van de woning [a-straat 1] op. Ik zag dat ze hun helm af deden. Ik zag beide jongens achterom lopen.
Ik heb [betrokkene 2] in de woning aan de straatzijde de gordijnen zien dichtmaken. Zowel in de woonkamer als boven. Ik weet zeker dat het [betrokkene 2] was want ik vergeet dat gezicht nooit meer. Op enig moment kwam de buurvrouw naar buiten en die riep: ‘brand’. Toen het eenmaal brandde zijn beide jongens weggegaan.
U vraagt mij waar mijn huis staat ten opzichte van de woning [a-straat 1] . Ik woon op huisnummer [a-straat 2] (een tussenwoning) en huisnummer [a-straat 1] is niet recht tegenover mijn woning gelegen maar net iets schuin. Ik heb wel alles goed kunnen zien, ook de oprit van de woning [a-straat 1] .
12. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 november 2022, voor zover inhoudende:
Op 6 augustus 2020 ben ik met [betrokkene 2] naar zijn oude woning [a-straat 1] te [plaats] gegaan. We waren met mijn scooter.”
2.3
Daarnaast heeft het hof in het arrest de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“
Bespreking verweren
Bespreking verweren
De verdachte en de medeverdachte ontkennen ieder voor zich enige betrokkenheid bij de brandstichting. Ze waren wel beiden naar de woning gegaan maar ze wijzen in meerdere of mindere mate naar elkaar als de persoon die binnen in de woning is geweest en de brand heeft gesticht
Zijdens verdachte is aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor enige betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting en dat hij dient te worden vrijgesproken. In dat kader is het volgende aangevoerd.
De medeverdachte [betrokkene 2] heeft belastend verklaard jegens de verdachte. Diens verklaringen zijn echter onbetrouwbaar, onlogisch en ongeloofwaardig en de medeverdachte tracht hiermee zijn eigen straatje schoon te vegen.
Vaststaat dat de medeverdachte in de woning is geweest. Hij is door meerdere getuigen in de woning gezien en hij heeft ook zelf verklaard dat hij in de woning is geweest en de gordijnen heeft dichtgedaan. Alleen de getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij beide jongens, dus ook de verdachte, uit de woning heeft zien rennen. Verder heeft niemand de verdachte in de woning gezien. De getuige [betrokkene 5] is echter niet zeker in zijn waarnemingen. Hij twijfelde al bij de politie en ook zijn verklaring bij de rechter commissaris, dat hij het “eigenlijk voor 100% weet”, houdt een onzekerheid in. Daartegenover vindt de verklaring van de verdachte wel steun in de verklaring van de getuige [betrokkene 6] . Zij heeft de andere jongen, zijnde de verdachte, alleen zien komen en niet zien weggaan. Zij heeft bovendien de medeverdachte [betrokkene 2] de straat uit zien rennen en hem horen zeggen: “Yes, ik heb het gedaan”.
Een ongeloofwaardige medeverdachte en een twijfelende getuige is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring, aldus de raadsman van de verdachte.
In het geval het hof van oordeel is dat de verdachte wel in de woning is geweest, dan nog is er onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de brandstichting. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de plannen van de medeverdachte en denkbaar is dat hij enkel met de medeverdachte is mee gerend zonder dat hij op de hoogte was van diens daden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kent zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen van de getuige [betrokkene 5] nu het procesdossier de juistheid van enkele van zijn waarnemingen bevestigt. Immers, deze getuige heeft overeenkomstig de feiten niet alleen de medeverdachte in de tuin waargenomen en herkend, maar heeft ook heel gedetailleerd waargenomen dat deze een (blijkens het dossier die dag van de verdachte geleende) witte helm bij zich had en achterop een brommer zat. Voorts heeft hij een zwarte helm boven de schutting uit zien komen op het moment van wegrijden. Aangezien de verdachte inderdaad een zwarte helm droeg, hij met de medeverdachte via een steeg en dus langs tuinafscheidingen is weggereden en deze getuige blijkens de foto op pagina 80 goed zicht had op de achterkant van de woning [a-straat 1] , heeft het hof niet op basis van een enkele ontkenning reden te twijfelen aan de juistheid van zijn andere gedane waarnemingen. Uit deze waarnemingen blijkt onmiskenbaar ook dat de verdachte aan de woonkamerdeur heeft gevoeld en de medeverdachte aan de keukendeur, dat beiden rennend de woning hebben verlaten, dat op korte afstand van elkaar deden en dat – nadat de jongens op een brommer door het steegje achter de woning waren weggereden – enkele ogenblikken daarna sprake was van een rookontwikkeling in de woning. De afstand tussen de beide verdachten op het moment van wegrennen wordt door [betrokkene 5] op 5 meter geschat.
De verklaring van de verdachte dat hij niet meer dan 3 stappen in de tuin heeft gezet past niet bij de waarneming van deze getuige dat de verdachte aan de keukendeur heeft gevoeld. Deze keukendeur ligt immers, blijkens de in het einddossier opgenomen foto, aanmerkelijk verder van de tuiningang verwijderd dan slechts drie stappen.
Niet alleen komt de verklaring van de verdachte niet overeen met de waarnemingen van de getuige [betrokkene 5] , de verdachte heeft ook over een ander punt een naar later is gebleken leugenachtige verklaring afgelegd.
Zo heeft hij aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij op 6 augustus 2020 met [betrokkene 2] niet bij een tankstation is geweest. Uit de opgevraagde camerabeelden bleek echter dat de verdachte wel degelijk die avond samen met [betrokkene 2] bij een tankstation was. Hij werd toen ook door zijn moeder gebeld. Bij de kinderrechter heeft hij hierover desgevraagd aangegeven dat hij bij de politie niet eerlijk was geweest en heeft hij toegegeven dat hij wel bij een tankstation was gestopt.
Alles overziende stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en [betrokkene 2] samen naar de woning zijn gegaan, ook samen in de woning zijn geweest en deze tezamen, zeer kort na elkaar, rennend hebben verlaten, waarna ze samen met gezwinde spoed op de scooter zijn weggereden, terwijl er kort daarna sprake was van een rookontwikkeling en brand. Uit het rapport van de brandweer volgt dat er geen aanwijzingen zijn waaruit zou kunnen volgen dat de brand spontaan is ontstaan, maar dat er sprake moet zijn geweest van inbreng van vuur in de berging onder de trap.
De verdachte en de medeverdachte hebben geen openheid van zaken gegeven. De verklaringen van de verdachte en die van de medeverdachte zijn onderling tegenstrijdig en komen op essentiële onderdelen niet overeen met die van de getuigen. Het hof gaat uit van de juistheid van de in de bewijsmiddelen opgenomen jegens verdachten belastende verklaringen en de eveneens in de bewijsmiddelen opgenomen uitkomsten van het technisch forensisch onderzoek. Hieruit trekt het hof, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, de conclusie, bij gebrek aan een redelijke, het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging de brand in de woning hebben gesticht. De voornoemde gang van zaken impliceert een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 2] bij de brandstichting.
Uit de forensische bevindingen blijkt verder dat de betreffende woning deel uitmaakte van een rij van zes woningen. De algemene ervaring leert dat brandstichting in een woning gemeen gevaar voor goederen oplevert, niet alleen voor de woning en inventaris in kwestie maar dat er tevens, zeker in de onderhavige zaak, gevaar is voor brandoverslag naar de belendende panden. Het hof is van oordeel dat, gelet op het gevaar dat deze brand opleverde en het verloop daarvan, gemeen gevaar voor goederen te duchten was, welk gevaar ook voorzienbaar was.”
3.Het middel
3.1.1
Het middel bevat de klacht dat het hof op onbegrijpelijke of ontoereikende gronden tot een veroordeling voor het medeplegen van brandstichting is gekomen. Uit de toelichting maak ik op dat het om drie (samenhangende) deelklachten gaat:
De eerste deelklacht
3.1.2
Het middel klaagt in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden opgemaakt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 2] . Aangevoerd wordt dat de verklaringen van de verdachten wisselen en dat zij geen openheid van zaken hebben gegeven. Bovendien is in de bewijsmotivering geen aandacht besteed aan de rol van de verdachte bij de brandstichting en deze rol blijkt ook niet uit de bewijsmiddelen. Daarom heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waaruit de vereiste intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte heeft bestaan.
De tweede deelklacht
3.1.3
Voorts wijst de steller van het middel erop dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting het verweer heeft gevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van hetgeen zijn medeverdachte binnen deed of zou doen. Gesteld wordt dat dit verweer bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als doelend op het ontbreken van de doelbewuste en nauwe samenwerking en dat het hof dit verweer niet gemotiveerd heeft verworpen.
De derde deelklacht
3.1.4
Tot slot klaagt het middel dat het hof de verklaring van de medeverdachte niet bij de bewijsmiddelen heeft opgenomen en ook niet heeft aangeduid welke delen uit die verklaring redengevend zijn geweest voor het oordeel dat deze belastend zijn voor de verdachte. Ook uit de verklaring van de verdachte zijn bij de bewijsmiddelen geen redengevende delen opgenomen ter onderbouwing van het oordeel dat de verklaring of verklaringen zodanig wisselend van aard zijn, dat daaruit impliciet kan volgen dat sprake is geweest van een doelbewuste en nauwe samenwerking. Het hof had daar – gezien de redengevendheid voor de veroordeling – een uitdrukkelijke motivering aan moeten wijden, of de passages die van belang zijn in de bewijsmiddelen moeten opnemen.
3.2
Bespreking van de eerste deelklacht
3.2.1
Door de verdediging is gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van enige betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de woning is geweest, en zo dat al het geval zou zijn geweest, dit onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van medeplegen van de brandstichting. Ook is aangevoerd dat het niet ondenkbaar is dat de medeverdachte ( [betrokkene 2] ) brand heeft gesticht in de berging en naar de achtertuin is gerend en dat de verdachte is meegerend zonder wetenschap te hebben gehad van de plannen en daden van de medeverdachte.
3.2.2
Ik ben van oordeel dat het gevoerde verweer dat van “enige betrokkenheid” van de verdachte niet blijkt, zijn weerlegging vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft op basis van de verklaring van de verdachte vastgesteld dat hij met de medeverdachte op de scooter naar het huis van de laatstgenoemde is gereden (bewijsmiddel 12). Voorts heeft het hof zwaarwegende betekenis toegekend aan de verklaring van getuige [betrokkene 5] inhoudende dat de verdachte aan de deur van de woonkamer heeft gevoeld, dat beide jongens de woning zijn binnengegaan, dat beide jongens kort na elkaar door de woonkamerdeur naar buiten kwamen rennen (bewijsmiddel 9) en dat vervolgens een scooter wegreed met achterop de medeverdachte (bewijsmiddel 6). Verder heeft het hof vastgesteld dat even later bleek dat sprake was van brand in de woning (onder meer bewijsmiddelen 2, 4 en 10) waarvan is vastgesteld dat deze opzettelijk is gesticht (bewijsmiddel 3). Gezien deze vaststellingen van het hof is de verwerping van het verweer van de verdachte dat hij niet meer dan drie stappen in de tuin heeft gezet toereikend gemotiveerd.
3.2.3
Het hof heeft uit voorgaande vaststellingen en de in de bewijsmiddelen opgenomen uitkomsten van het technisch forensisch onderzoek de conclusie getrokken dat het:
“gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, […] bij gebrek aan een redelijke, het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring, […] niet anders kan zijn dan dat verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging de brand in de woning hebben gesticht. De voornoemde gang van zaken impliceert een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 2] bij de brandstichting.”
3.2.4
Ik meen dat het hof de ‘uiterlijke verschijningsvorm’ van de gedraging in het onderhavige geval heeft gebruikt om aan te geven dat uit deze gedragingen het opzet van de verdachte op het gezamenlijk plegen van de brandstichting blijkt en dat het medeplegen in de kern heeft bestaan in een gezamenlijke uitvoering. [2]
3.2.5
Daarbij heeft het hof betrokken dat de verdachte geen redelijke, het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Hierover wil ik nog het volgende opmerken. Recent heeft de Hoge Raad in twee arresten [3] (opnieuw) aandacht besteed aan de betekenis die aan het ontbreken van een dergelijke verklaring in de bewijsredenering kan toekomen. Als ik het goed zie, komt het erop neer dat ingeval de feiten en omstandigheden – zoals deze blijken uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen –
zeer indicatiefzijn voor een scenario waarin de verdachte schuldig is aan het aan hem ten laste gelegde feit, maar tegelijkertijd op basis van deze bewijsmiddelen alternatieve scenario’s waarin de verdachte onschuldig is of hem een minder ernstig verwijt kan worden gemaakt (bijvoorbeeld medeplichtigheid in plaats van medeplegen) niet kunnen worden uitgesloten, van de verdachte mag worden gevergd dat hij een aannemelijke verklaring aflegt over de – in het licht van het tenlastegelegde – relevante belastende omstandigheden. Doet hij dit niet dan mag de rechter uitgaan van het voor de verdachte belastende scenario. Het uitblijven van de verklaring draagt in zo’n geval dus niet bij aan het bewijs, maar kan wel een rol spelen bij de (belastende dan wel ontlastende) interpretatie van de bewijsmiddelen en daarmee doorslaggevend zijn voor het oordeel om tot een bewezenverklaring te komen. [4] Meijer en Ter Haar verwoorden het als volgt:
zeer indicatiefzijn voor een scenario waarin de verdachte schuldig is aan het aan hem ten laste gelegde feit, maar tegelijkertijd op basis van deze bewijsmiddelen alternatieve scenario’s waarin de verdachte onschuldig is of hem een minder ernstig verwijt kan worden gemaakt (bijvoorbeeld medeplichtigheid in plaats van medeplegen) niet kunnen worden uitgesloten, van de verdachte mag worden gevergd dat hij een aannemelijke verklaring aflegt over de – in het licht van het tenlastegelegde – relevante belastende omstandigheden. Doet hij dit niet dan mag de rechter uitgaan van het voor de verdachte belastende scenario. Het uitblijven van de verklaring draagt in zo’n geval dus niet bij aan het bewijs, maar kan wel een rol spelen bij de (belastende dan wel ontlastende) interpretatie van de bewijsmiddelen en daarmee doorslaggevend zijn voor het oordeel om tot een bewezenverklaring te komen. [4] Meijer en Ter Haar verwoorden het als volgt:
“Met name wanneer de rechter niet kan vaststellen of de verdachte de voor medeplegen vereiste significante bijdrage heeft geleverd omdat alleen de verdachte die duidelijkheid kan verschaffen, kan de procesopstelling doorslaggevend zijn. Ook al laat het bewijs de mogelijkheid open dat de verdachte slechts medeplichtige was of zelfs helemaal niet strafrechtelijk betrokken was, wanneer medeplegen voor de hand ligt is het aan de verdachte om concreet en onderbouwd aan te geven waarom zijn rol niet is geweest wat zij op het eerste gezicht lijkt te zijn geweest. Doet hij dat niet, dan kan de rechter hem voor de zwaarste variant (het medeplegen) veroordelen.” [5]
3.2.6
Er moet wel voor gewaakt worden dat het “bewijsgat” te groot wordt. [6] Maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De door het hof vastgestelde gedragingen van de verdachte (het samen komen aanrijden, het aan de deur voelen, het samen naar binnen gaan en kort na de brandstichting samen vertrekken) duiden immers naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer op het in vereniging brandstichten in het huis, dat het uitblijven van een redelijke, het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring van de verdachte in de onderhavige zaak gelet op de relatief beperkte betekenis daarvan in de bewijsmotivering door het hof kon worden meegenomen bij de weging van het andere bewijs.
3.2.7
In de onderhavige zaak heeft het hof niet kunnen achterhalen wat zich precies heeft afgespeeld in de woning. Echter, juist nu de verdachte is aangetroffen (of in ieder geval is waargenomen) in omstandigheden die naar uiterlijke verschijningsvorm op betrokkenheid bij de brandstichting duiden en er geen contra-indicaties zijn inzake het medeplegen [7] meen ik dat het hof op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden in combinatie met het uitblijven van een verklaring daarvoor heeft kunnen oordelen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De bewezenverklaring is dus noch onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd. Hier doet niet aan af dat niet is komen vast te staan of de verdachte in de woning brandstichtende handelingen heeft verricht. [8]
3.2.8
De deelklacht faalt.
3.3
Bespreking van de tweede deelklacht
3.3.1
Voor zover het middel verder nog klaagt dat het hof ook op het verweer dat het “niet ondenkbaar is” dat de medeverdachte brand heeft gesticht in de berging en naar de achtertuin is gerend en dat de verdachte is meegerend zonder wetenschap te hebben gehad van de plannen en daden van de medeverdachte gemotiveerd had moeten beslissen, slaagt het niet. Een dergelijk verweer moet immers geconcretiseerd zijn, wil het de nadere motiveringsplicht voor de feitenrechter in het leven roepen. [9] Het opperen van een mogelijkheid is daarvoor niet voldoende.
3.3.2
De deelklacht faalt.
3.4
Bespreking van de derde deelklacht
3.4.1
Over de klacht dat noch uit de bewijsmiddelen noch uit de bewijsmotivering blijkt waaruit de tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte en/of medeverdachte bestaan en dat het hof daar, gezien de redengevendheid voor de veroordeling, een uitdrukkelijke motivering aan had moeten wijden, al dan niet voorzien van een opname in de opsomming van de bewijsmiddelen van de passages die van belang zijn geweest, kan ik kort zijn. Deze klacht slaagt niet, omdat de bewezenverklaring alleen berust op het deel van de verklaring van de verdachte waarin hij aangeeft dat hij samen met de medeverdachte op de scooter naar het huis van de moeder van de laatstgenoemde is gereden en niet op de overige door de verdachte of de medeverdachte afgelegde verklaringen, die door het hof als tegenstrijdig zijn aangemerkt en kennelijk niet geloofwaardig zijn geacht.
3.4.2
De deelklacht faalt.
4.Conclusie
4.1
Het middel faalt. Nu de verdachte in eerste aanleg door de kinderrechter is vrijgesproken van het tenlastegelegde, het hof in hoger beroep tot een veroordeling is gekomen en naar mijn oordeel in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering en bewezenverklaring van dit feit door het hof, ligt afdoening van het middel met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering niet in de rede. [10]
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG