ECLI:NL:PHR:2023:679

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
22/01914
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen verlenging PIJ-maatregel door het hof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden, die de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) van de verzoeker heeft verlengd. De verzoeker, geboren in 2001, was eerder door de Belgische jeugdrechtbank onderworpen aan een residentiële maatregel. De rechtbank Limburg had in 2021 de verlenging van de PIJ-maatregel toegewezen, maar deze beslissing werd door het hof vernietigd. Het hof oordeelde dat de einddatum van de maatregel niet correct was en verlengde de maatregel met twee jaren, met een voorwaardelijke einddatum op 4 maart 2024 en een onvoorwaardelijke einddatum op 4 maart 2025.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie gesteld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op de overweging dat tegen een beslissing tot verlenging van een PIJ-maatregel geen cassatieberoep openstaat, zoals bepaald in de wet. De steller van het cassatiemiddel heeft geprobeerd een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod te bepleiten, maar de Hoge Raad heeft deze leer niet aanvaard in strafzaken. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, hoewel hij nog wel naar de civiele rechter kan stappen als restrechter.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01914
Zitting11 juli 2023
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verzoeker

1.Inleiding

1.1
Bij beschikking van 24 maart 2022 heeft de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 augustus 2021 vernietigd en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten aanzien van verzoeker met een termijn van twee jaren verlengd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verzoeker. H.C. Ingelse, advocaat te Maastricht, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.

2.De zaak

2.1
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie jeugdrechtbank in België van 8 juli 2019 is de verzoeker “residentieel toevertrouwd aan een beveiligde gesloten infrastructuur, waar hij een intensieve en langdurige psychiatrische behandeling krijgt, desgevallend in de aangezochte voorzieningen in Nederland.” Uit het certificaat van de procureur des konings Limburg van 14 augustus 2019 blijkt dat overdracht is aangevraagd naar de bevoegde instanties in Nederland. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 27 januari 2020 geoordeeld dat op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (verder: WETS) geen gronden zijn om de erkenning van de uitspraak van de rechtbank Tongeren te weigeren. Voorts heeft het hof geoordeeld dat het feit waarvoor de ten uitvoer gelegde vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd ook naar Nederlands recht strafbaar is en het strafbare feit “verkrachting” oplevert, dat er wettelijke gronden zijn tot wijziging van de opgelegde vrijheidsbenemende maatregel en dat de aan de verdachte opgelegde vrijheidsbenemende maatregel dient te worden aangepast tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ-maatregel). Middels een erkenningsbeslissing van de Minister voor Rechtsbescherming van 10 februari 2020 is conform het oordeel van het hof het Belgische strafvonnis erkend.
2.2
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft bij beschikking van 30 augustus 2021 de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel met 2 jaren toegewezen. Bij beschikking van 24 maart 2022 heeft de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden de voornoemde beslissing van de rechtbank Limburg vernietigd, omdat de door de rechtbank in het dictum genoemde einddatum van de PIJ-maatregel niet juist is. Het hof heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van twee jaren verlengd en daarbij overwogen dat deze voorwaardelijk zal eindigen op 4 maart 2024 en onvoorwaardelijk zal eindigen op 4 maart 2025.

3.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1
De eerste vraag die moet worden beantwoord betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
3.2
Uitgangspunt is dat tegen een beslissing tot verlenging van een PIJ-maatregel als bedoeld in art. 6:6:31 Sv ingevolge art. 6:6:37 lid 2 onder a jo. art. 6:6:7 Sv beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden openstaat, maar geen cassatieberoep. In de cassatieschriftuur wordt in verband hiermee een beroep gedaan op de zogenaamde ‘doorbrekingsleer’. Volgens de steller van het middel zou de door het Belgisch gerecht opgelegde maatregel hoe dan ook zijn geëindigd op het moment dat de verzoeker op 31 augustus 2021 20 jaar werd. De verlenging van de maatregel door het hof Arnhem-Leeuwarden komt dus neer op een verzwaring van de sanctie, hetgeen in strijd is met art. 2:11 lid 6 WETS. [1] Dientengevolge is de vrijheidsbeneming van de verzoeker in strijd met onder meer art. 5 EVRM, hetgeen een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod rechtvaardigt.
3.3
De civiele kamer van de Hoge Raad heeft aanvaard dat een rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken als de rechter (a) het desbetreffende wetsartikel ten onrechte heeft toegepast, (b) het desbetreffende wetsartikel ten onrechte niet heeft toegepast, of (c) zo fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. [2] Deze doorbrekingsleer heeft echter geen navolging gevonden bij de strafkamer van de Hoge Raad. [3]
3.4
Het voorgaande brengt mee dat het cassatieberoep tegen de beslissing tot verlenging van de PIJ-maatregel van het hof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten overvloede merk ik nog op dat een gang naar de civiele rechter als restrechter wel openstaat voor de verzoeker. [4]

4.Conclusie

4.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeker in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De steller van het middel verwijst in dit verband ook naar een bijdrage van J. Leenknecht in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (FJR) van 8 maart 2022 (J. Leenknecht, ‘Omzetting van een Belgische plaatsingsmaatregel naar een Nederlandse PIJ-maatregel’, FJR 2022/27) die betrekking heeft op de onderhavige zaak. In deze bijdrage gaat Leenknecht in op de omzetting van de plaatsingsmaatregel die is opgelegd aan de verzoeker naar de Nederlandse PIJ-maatregel. Leenknecht komt tot de conclusie “dat een verlenging van de PIJ-maatregel na het twintigste levensjaar een verzwaring naar duur uitmaakt en bijgevolg in strijd is met het beginsel van wederzijdse erkenning en het wederzijdse vertrouwen dat daaraan ten grondslag ligt”.
2.B.T.M. van der Wiel (red.) e.a., Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p.165. Zie bijvoorbeeld HR 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9448, NJ 2007/44, m.nt. Legemaate, rov. 3 en HR 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3335, NJ 2016/198, m.nt. Legemaate, rov. 3.4.
3.A.J.A van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, tiende druk, p. 14. Zie bijvoorbeeld HR 8 juli, ECLI:NL:HR:1994:ZC9785, NJ 1995/30, m.nt. Corstens, rov. 4.2.1-4.2.2; HR 10 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0366, NJ 1996/288, rov. 4.2.2; HR 6 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1529, NJ 1999/702, rov. 3.5; HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6595, NJ 2010/338, m.nt. Buruma, rov. 2.2; en HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO0082, NJ 2013/560, m.nt. Mevis, rov. 4.3.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:858. Zie ook Rb Den Haag 22 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10137; Rb Den Haag 29 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15089; en Rb Den Haag 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5392.