ECLI:NL:HR:2009:BG6595

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01312 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • W.F. Groos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen beschikking van de voorzitter van het gerechtshof

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de voorzitter van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De beschikking betreft het buiten behandeling laten van een ingesteld hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 410a, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte, geboren in 1981 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.H. Jebbink uit Amsterdam. De Procureur-Generaal, Fokkens, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

De Hoge Raad heeft op 31 maart 2009 geoordeeld dat volgens artikel 445 Sv beroep in cassatie tegen beschikkingen alleen openstaat in de gevallen die in dat wetboek zijn bepaald. Aangezien er geen specifieke bepaling is die het mogelijk maakt om cassatie in te stellen tegen een beschikking als bedoeld in artikel 410a, vierde lid Sv, kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak en de relevante Kamerstukken.

De Hoge Raad heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Deze beslissing is genomen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

31 maart 2009
Strafkamer
nr.08/01312 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking als bedoeld in art. 410a, vierde lid Sv, van de Voorzitter van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2007, nummer 22/005121-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de voorzitter van een gerechtshof om een ingesteld hoger beroep buiten behandeling te laten, als bedoeld in art. 410a, vierde lid Sv.
2.2. Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke beroep in cassatie openstaat tegen een beschikking als bedoeld in art. 410a, vierde lid, Sv van de voorzitter van een gerechtshof om een ingesteld hoger beroep buiten behandeling te laten, kan de verdachte in het ingestelde beroep niet worden ontvangen (vgl. Kamerstukken I, 2005-2006, 30 320, C, p. 7, en HR 23 december 2008, LJN BG4411).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2009.