Conclusie
1.Overzicht
junctoart. 8(1) Wet Vpb 1969 de Inspecteur verplichten tot toepassing van een rekenrente van 4% en dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 3.29 Wet IB 2001 volgt dat de wetgever heeft onderkend dat de in de markt gebruikte rekenrente lager kan zijn dan 4% en heeft voorzien en aanvaard dat dat ertoe kan leiden dat een deel van een tegen de waarde in het economische verkeer aangegane stamrechtverplichting fiscaal belast vrijvalt. Weliswaar is de wettelijke waarderingswijze in strijd met de realiteits- en voorzichtigheidsbeginselen omdat zij ertoe leidt dat nog ongerealiseerde winst fiscaal moet worden genomen genomen, maar art. 3.29 Wet IB 2001 schakelt het goede koopmansgebruik van art. 3.25 Wet IB 2001 uit. De Rechtbank verwijst naar HR
BNB2016/14 (zie onderdeel 3.6 van de bijlage).
possessionwordt afgenomen in de zin van de rechtspraak van het EHRM. Uit de onderdelen 4.5 t/m 4.12 van de bijlage bij deze conclusie blijkt dat voor het bestaan van een
possessionin de zin van art. 1 Protocol I EVRM minstens vereist is een objectieve, op geld waardeerbare en voldoende vastomlijnde aanspraak. Uit onder meer de EHRM-arresten
Optim and Industerre v. Belgiumen
Ramaer and Van Willigen v. Netherlandsblijkt dat rechtens bestreden belastingschulden onvoldoende vaststaan om hun mogelijke verjaring als
legitimate expectationaan te merken, dat toekomstige inkomsten en voorwaardelijke aanspraken geen
possessionzijn en dat voor het vereiste
proprietary interestvereist is een rechtstreeks op de wet, een onherroepelijke beschikking of een rechterlijke uitspraak gebaseerde aanspraak of verwachting van bezitsverwerving.
interferencein een
existing possessionof een
legitimate expectationin de zin van art. 1 Protocol I EVRM. Mijns inziens ontbreekt aldus vooralsnog ofwel de
interference, ofwel de vereiste
proprietary interest.
timingzou kunnen blijken te zijn, maar om actuele en definitieve ontneming van eigendom. In belanghebbendes geval gaat het om potentiële toekomstige aftrekposten die mogelijk niet verwezenlijkt zullen blijken te kunnen worden. In 2010 is niet (zo goed als) zeker dat in de toekomst meer totaalwinst zal worden belast dan behaald. De door art. 3.29 Wet IB 2001 in 2010 geforceerde jaarwinst kan in latere jaren bij voldoende toekomstig beleggingsresultaat nog gecompenseerd worden door hogere aftrekbare lasten, om nog te zwijgen van andere imponderabilia zoals de verhouding tussen inflatie en nominaal beleggingsrendement, de kans op sterftewinst en het langlevenrisico dat ook bij markt-conforme rekenrente bestaat. Art. 3.29 Wet IB verschuift een aftrekpost naar een onzekere toekomst en verhoogt daarmee weliswaar de actuele belastingheffing, maar verlaagt de toekomstige belastingheffing. Daarbij komt dat de belanghebbende in 2017 de fiscaal gefacilieerde mogelijkheid is geboden om van het pensioen in eigen beheer af te geraken.
fairof een
unfair balanceen evenmin of het zal blijken te gaan om een zodanige heffing dat zich – bovendien - een
individual and excessive burdenvoordoet. Daarover kan overigens in die toekomstige jaren geprocedeerd worden.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
BNB2016/14 (zie onderdeel 3.6 van de bijlage).
lawfulnessen bescherming tegen
arbitrariness. Art. 3.29 Wet IB 2001 dient ook een
legitimate aimen de wetgever heeft de
fair balancetussen budgettair belang en individeel recht niet geschonden, aldus het Hof:
3.Het geding in cassatie
legitimate aimis geen sprake, omdat:
verweeracht de Staatssecretaris ’s Hofs oordeel over de waardering van de stamrechtverplichting juist, gegeven uw arresten HR
BNB2016/14, [6] HR
BNB2016/50 [7] en HR
BNB2017/5 [8] (zie de onderdelen 3.6, 3.11 en 3.13 van de bijlage). Voor zover de belanghebbende stelt dat toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 bij haar tot een buitensporige last leidt, heeft het Hof er volgens de Staatssecretaris terecht op gewezen dat niet meer totaalwinst in aanmerking wordt genomen dan daadwerkelijk behaald. Er is slechts sprake van een temporele verschuiving waardoor in 2010 winst wordt geconstateerd die in de latere jaren wordt gecorrigeerd. Daarom gaat volgens de Staatssecretaris ook de vergelijking met box 3 niet op. ’s Hofs (on)aannemelijkheidsoordeel over het zich mogelijk voordoen van een individuele en buitensporige last acht de Staatssecretaris feitelijk en niet onbegrijpelijk.
repliekherhaalt de belanghebbende dat zij, gezien de rentestand, bij tussentijdse belastingheffing nooit aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen. De stelling van de Staatssecretaris dat slechts sprake is van een winstverschuiving acht zij niet relevant en bovendien onjuist: door beperkte (achterwaartse) verliesverrekening zal de belaste totaalwinst hoger zijn dan de som van de jaarwinsten. Zij acht heffing over feitelijk negatief inkomen per definitie buitensporig en onverenigbaar met art. 1 Protocol I. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn, is niet legitiem en een regeling die daartoe leidt, kan niet geacht worden het algemeen belang te dienen. Belanghebbendes vermogenspositie is niet zo fraai als gesteld wordt, gegeven een commercieel verlies en die positie is ook niet relevant in het licht van de box 3-arresten, waarin immers werd geoordeeld dat een belastinglast gebaseerd op 4% buitensporig is als het werkelijke rendement lager is dan 1,2%.
4.Beoordeling van het cassatieberoep
BNB2016/14, HR
BNB2016/50 en HR
BNB2017/5 (zie onderdelen 3.6 t/m 3.15 van de bijlage) oordeelde u dat als de marktrente op langlopende leningen lager ligt dan de wettelijke 4%-rekenrente, de verplichte waardering van pensioenverplichtingen op basis van die 4% onverenigbaar is met de realiteits- en voorzichtigheidsbeginselen van goed koopmansgebruik, maar dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat de marktrente lager dan 4% zou kunnen worden en desondanks de wettekst niet heeft aangepast. Dat zo zijnde, zag u geen ruimte voor de rechter om in te grijpen.
fair balancetussen het private eigendomsgrondrecht en het budgettaire overheidsbelang?
possessionwordt afgenomen door de belaste gedeeltelijke vrijval. Het gaat om verschuiving van aftrekbare pensioen- en stamrechtlasten naar de toekomst (een jaarwinstkwestie), niet om het definitief weigeren van aftrek van pensioen- en stamrechtlasten (een totale-winstkwestie). Blijkt in de toekomst inderdaad door de verplichte vrijval in 2010 de nakoming van belanghebbendes stamrechtverplichting onmogelijk te zijn gemaakt, dan kan in het jaar waarin dat blijkt, alsnog beroep gedaan worden op art. 1 Protocol I EVRM, waarbij dan de vraag rijst of de belanghebbende of haar dga ‘victim’ is van die pensioenaantasting.
possessionex art. 1 Protocol I EVRM minstens vereist is een objectieve, op geld waardeerbare en voldoende vastomlijnde aanspraak. Uit onder meer de EHRM-arresten
Optim and Industerre v. Belgium(onderdeel 4.8 bijlage) en
Ramaer and Van Willigen v. Netherlands(onderdeel 4.10 bijlage) blijkt dat rechtens bestreden belasting-schulden onvoldoende vaststaan om hun mogelijke verjaring als
legitimate expectationaan te merken, dat toekomstige inkomsten en voorwaardelijke aanspraken geen
possessionzijn en dat voor het vereiste ‘proprietary interest’ vereist is een rechtstreeks op de wet, een onherroepelijke beschikking of een rechterlijke uitspraak gebaseerde aanspraak op of verwachting van bezitsverwerving. Een niet daarop gebaseerde verwachting of hoop is onvoldoende.
interferencein een
existing possessionof een
legitimate expectationin de zin van art. 1 Protocol I EVRM. Mijns inziens ontbreekt aldus vooralsnog ofwel de
interference, ofwel de vereiste
proprietary interest.
timingzou kunnen blijken te zijn, maar om actuele en definitieve ontneming van eigendom. In belanghebbendes geval gaat het om potentiële toekomstige aftrekposten die mogelijk niet verwezenlijkt zullen blijken te kunnen worden. In 2010 of nu is niet (zo goed als) zeker dat de fiscus uiteindelijk meer totaalwinst zal belasten dan daadwerkelijk zal blijken te worden behaald. De door art. 3.29 Wet IB 2001 in 2010 geforceerde jaarwinst kan in latere jaren bij voldoende toekomstig beleggingsresultaat nog gecompenseerd worden door hogere aftrekbare lasten, om nog te zwijgen van andere imponderabilia zoals de verhouding tussen inflatie en nominaal beleggingsrendement, de kans op sterftewinst en het langlevenrisico die ook bij marktconforme rekenrente bestaan.
fairof een
unfair balance; in 2010 of nu kan niet beoordeeld worden of het zal blijken te gaan om heffing over meer dan de totale winst en wel zodanig dat zich - bovendien - een
individual and excessive burdenvoordoet.
alshet al om een eigendomsrecht en om een
unfair balancezou blijken te gaan, nog een goede grond zou bestaan om deze op (uit)sterven liggende oude koe nog uit de sloot te hijsen. U vergelijke uw ouwekoeien-rechtspraak over het (niet meer) toepassen van het gelijkheidsbeginsel op oude gevallen als de wetgever de ongelijkheid inmiddels heeft weggenomen, zoals het Tandartsvrouwarrest HR
BNB1990/61 [9] en het Zware-metalenarrest HR
BNB1993/332. [10]