Conclusie
2.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdelen 1 en 2van het cassatiemiddel klagen over de rov. 4.4, 4.8, 4,12 en 4.13.
Onderdeel 3bevat een voortbouwklacht.
onderdelen 1-I, 1-II , 1.IIa, 1-IIb, 1.IIc en 1.III.
onderdelen 1-II tot en met 1-IIcklagen in de kern dat het oordeel in rov. 4.8 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en onbegrijpelijk is gemotiveerd, omdat de volmacht gelezen moet worden in het licht van de gehele tekst van het levenstestament en, daarvan uitgaande, een redelijke uitleg van de volmacht geen andere kan zijn dan dat deze ook ziet op het behartigen van persoonlijke, niet-vermogensrechtelijke belangen en er daarom een minder ver strekkende voorziening dan curatele is (
onderdeel 1-IIa), dat de kennelijke bedoeling van de betrokkene is dat haar echtgenoot alles voor haar regelt (
onderdeel 1-IIb) en dat er dus geen aanleiding is voor ondercuratelestelling, wat het hof miskent in rov. 4.8 en 4.13 (
onderdeel 1-IIc).
noodzakelijke behartigingvan de persoonlijke, niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Daarmee zou het hof in rov. 4.8 een voorschot hebben genomen op de in rov. 4.9 e.v. behandelde vraag of de echtgenoot moet worden benoemd tot curator.
onderdeel 2-IIa, waarnaar wordt verwezen in de
onderdelen 1-IIb en 1-IIc; zie hierna in 2.23).
niet langer kan worden teruggevallen”, is volgens de klacht onjuist en onbegrijpelijk, nu een volmacht niet zomaar is verdwenen, ook niet als curatele wordt uitgesproken. In dit verband merkt de echtgenoot op dat het levenstestament nu juist is geschreven voor de situatie zoals die thans aan de hand is. Het levenstestament bepaalt met zoveel woorden dat de volmacht niet ophoudt wanneer de betrokkene niet langer in staat is haar wil te bepalen.
sinds het wijzigen van het levenstestament van betrokkene in 2016, de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat niet langer op dit testament kan worden teruggevallen” heeft betrekking op deze vraag. Het hof maakt hiermee duidelijk dat het naar zijn oordeel in dit geval niet zeker is of de in het levenstestament bedoelde (eerste) keuze voor de echtgenoot als gevolmachtigde, thans (nog) kan worden aangemerkt als een uiting van een voorkeur als bedoeld in artikel 1:383 lid 2 BW. [16] Dit blijkt ook uit de overweging in rov. 4.13, dat vaststaat dat de betrokkene thans niet meer in staat is haar persoonlijke voorkeur voor de persoon van de curator uit te spreken.
Zowel [de echtgenoot] als [de dochter] hebben er geen blijk van gegeven een neutrale invulling te kunnen geven aan die van wettelijk vertegenwoordiger. Er is sprake van veel emotie en spanning in dit dossier. De meest simpele zaken leiden tot grote discussies. Een voorbeeld hiervan is het bezoeken van betrokkene.”
De overweging in rov. 4.13 dat de volmacht eindigt bij het instellen van bewind, waarin het hof ook curatele leest, is mijns inziens ten overvloede gegeven.
onderdelen 2-Ia, 2-Ib, 2-Ic, 2-Id, 2-IIa, 2.2-IIb, 2.2-IIc, 2-IId en 2-III.
onderdelen 2-Ia tot en met 2-Idklagen over de overweging in rov. 4.13, eerste zin, dat het hof zich verenigt met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. De onderdelen bestrijden vervolgens verschillende elementen van het oordeel van de rechtbank met de klachten, kort gezegd, dat de echtgenoot de noodzaak van curatele betwist (
onderdelen 2-Ia en 2-Ib) en het niet met een wettelijke maatregel eens is (
onderdelen 2-Ic en 2-Id).
onderdeel 2-Ibover de weergave van het standpunt van de echtgenoot in rov. 4.4 faalt. De klacht richt zich tegen een niet-dragende overweging en miskent verder dat het hof hier slechts in eigen woorden een samenvatting van het standpunt van de echtgenoot geeft. Uit de beschikking blijkt verder dat het standpunt van de echtgenoot dat het levenstestament zal worden nageleefd, door het hof is beoordeeld.
onderdeel 2-Id, slot, klaagt dat onbegrijpelijk is het oordeel in rov. 4,13 dat geen sprake (meer) is van een uitgesproken voorkeur van de betrokkene, faalt het om de eerder (in 2.19) gegeven gronden.
onderdelen 1 en 2doelt treft, faalt ook de voortbouwklacht van
onderdeel 3.