[X] voert aan dat genoemde beschermingsmaatregelen echter niet noodzakelijk zijn, gelet op het feit dat zij volgens zijn levenstestament gevolmachtigd is de belangen van de rechthebbende te behartigen.
Ter zitting heeft [X] erkend dat zij, in de periode dat zij de belangen van rechthebbende behartigde, een totaalbedrag van € 33.037,- aan het vermogen van de rechthebbende heeft onttrokken ten gunste van zichzelf. Zij wijst in dat verband op in het verleden gedane schenkingen van rechthebbende aan haar en stelt voorts dat zij in 2013 met rechthebbende heeft afgesproken dat zij zijn vermogen mocht gebruiken voor onder andere door haar te volgen cursussen, haar bedrijf en boodschappen. Die afspraken zijn geheel in lijn met de wijze waarop rechthebbende haar in het verleden altijd financieel heeft ondersteund, met name in de studiekosten. Zo heeft rechthebbende in juni 2012 een bedrag van € 5000,- aan haar betaald ten behoeve van een opleiding. Voorts stelt zij dat rechthebbende gewoon was haar in de periode vóór zijn ziekte regelmatig contant geld te geven en vakanties voor haar te betalen.
Het hof stelt voorop dat [X] als gevolmachtigde bovenal de belangen van rechthebbende diende te behartigen. Het doen van schenkingen wordt in het algemeen niet in het belang van een rechthebbende geacht. Dit kan anders zijn indien sprake is van een bestaande schenkingstraditie. In het onderhavige geval is echter onvoldoende gebleken dat in de periode dat de rechthebbende nog gezond was, door hem regelmatig schenkingen zijn gedaan aan [X] die in omvang en frequentie vergelijkbaar zijn met de in de periode 11 november 2013 tot 16 april 2015 overgeboekte bedragen tot een totaalbedrag van € 33.037,-. De overboeking van de rekening van rechthebbende naar [X] van € 5.000,- in juni 2012 ten behoeve van een opleiding leidt niet tot een ander oordeel.
[X] heeft nog verwezen naar drie door haar overgelegde - door rechthebbende ondertekende - schenkingsverklaringen (productie 24 in hoger beroep), maar zelfs indien ervan uitgegaan wordt dat aan deze verklaringen, die alle dateren uit de periode dat rechthebbende al gediagnosticeerd was met zijn huidige ziekte, geen (wils)gebreken kleven, hetgeen door rechthebbende wordt betwist, dan nog blijkt uit die verklaringen een schenkingsbedrag van ten hoogste € 20.141,-. Het bestaan van afspraken inhoudende dat [X] het vermogen van rechthebbende mocht gebruiken voor zaken als opleidingen en boodschappen, heeft [X] tegenover de gemotiveerde betwisting door rechthebbende, onvoldoende onderbouwd en evenmin heeft zij van die stelling bewijs aangeboden. Ook de stelling van [X] dat rechthebbende haar, toen hij nog in goede gezondheid was, regelmatig financieel ondersteunde, is, wat er van de juistheid daarvan ook zij, niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een schenkingstraditie als hiervoor bedoeld. Bovendien kan, zelfs indien een schenkingstraditie zou worden vastgesteld, dit er niet toe leiden dat [X] als belangenbehartiger van rechthebbende naar eigen inzicht vermogen van rechthebbende mag gebruiken ten behoeve van zichzelf. Voldoende is komen vast te staan dat dit wel is gebeurd. Immers, zelfs indien juist is dat een bedrag aan opnames in contanten van € 18.000,- ten behoeve van uitgaven van rechthebbende is gedaan en dat een bedrag van € 3.000,- aan horeca uitgaven voor het overgrote deel met en door rechthebbende is besteed, dan resteert nog een aanzienlijk bedrag aan uiteenlopende uitgaven dat [X] voor zichzelf heeft aangewend (o.a. een bedrag van € 577,- aan vliegtickets, € 600,- aan openbaar vervoerkosten, € 780,- kosten Chiropractor, € 2.680, aan een coach, € 3.367,- aan yoga). Nu verder niet is gesteld of gebleken dat de schenkingen aan [X] in het belang van rechthebbende zijn gedaan, is het hof van oordeel dat [X] niet heeft gehandeld als een behoorlijk handelende gevolmachtigde.
Op grond van het voorgaande overweegt het hof dat [X] tijdens de periode waarin zij de financiën van rechthebbende beheerde als gevolmachtigde haar eigen belangen en die van de rechthebbende onvoldoende heeft onderscheiden. Een beschermingsmaatregel in de vorm van bewind was, en is, mede in aanmerking genomen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de kosten voor verzorging van rechthebbende zullen toenemen, noodzakelijk om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende zorgvuldig te behartigen.
Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.