ECLI:NL:HR:2020:1079

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
19/04761
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake onderbewindstelling en mentorschap met verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onderbewindstelling en het mentorschap van een zuster. De verzoeker, die de zuster en de andere broer vertegenwoordigt, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 17 juli 2019. De zaak draait om de vraag of de andere broer als bewindvoerder en mentor kan worden benoemd, gezien de wettelijke voorkeur die in artikel 1:435 lid 4 BW is vastgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de maatstaf van deze wettelijke voorkeur heeft miskend door niet te onderzoeken of er bezwaren zijn tegen de benoeming van de andere broer. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de zuster van de verzoeker en de andere broer verblijft sinds 2011 in een zorginstelling. De verzoeker heeft in eerste aanleg verzocht om instelling van een bewind over de goederen van de zuster en om instelling van een mentorschap, waarbij hijzelf als bewindvoerder en mentor werd benoemd. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de bewindvoerder ontslagen en de andere broer benoemd als mentor. De verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld, wat leidde tot de huidige uitspraak van de Hoge Raad.

De Hoge Raad concludeert dat de motivering van het hof onvoldoende inzicht biedt in de redenen waarom de andere broer niet als bewindvoerder is benoemd. De Hoge Raad benadrukt dat bij afwijken van de wettelijke voorkeur de rechter dit moet motiveren. De beslissing van het hof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04761
Datum19 juni 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de verzoeker,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
1. [de andere broer],
wonende te [woonplaats],
hierna: de andere broer,
2. [de zuster],
wonende te [woonplaats],
hierna: de zuster,
3. [de bewindvoerder],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
hierna: de bewindvoerder,
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikkingen in de zaken 6784823 EJ VERZ 18-65383 en 6785858 EJ VERZ 18/65422 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage van 15 augustus 2018;
de beschikking in de zaken 200.248.167/01 en 200.245.808/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 juli 2019.
Verzoeker heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De belanghebbenden hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De zuster van de verzoeker en van de andere broer verblijft sinds 2011 in een zorginstelling.
2.2.1
In eerste aanleg heeft de verzoeker verzocht om instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de zuster en om instelling van een mentorschap ten behoeve van de zuster met benoeming van verzoeker tot bewindvoerder en mentor.
2.2.2
De kantonrechter heeft de goederen die (zullen) toebehoren aan de zuster onder bewind gesteld en ten behoeve van haar het mentorschap ingesteld, met benoeming van de bewindvoerder tot bewindvoerder en mentor.
2.2.3
De verzoeker heeft in hoger beroep verzocht de andere broer te benoemen tot bewindvoerder en mentor. De andere broer heeft zich daartoe bereid verklaard.
2.2.4
Het hof heeft de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd en heeft de bewindvoerder met ingang van de datum van zijn beschikking ontslagen als mentor en de andere broer benoemd als mentor. Met betrekking tot het bewind heeft het hof als volgt overwogen:
“5.4 In de gevallen waarin geen sprake is van een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende geldt de wettelijke voorkeur zoals opgenomen in het vierde lid van artikel 1:435 BW. Die wettelijke voorkeur gaat in eerste instantie uit naar de echtgenoot van de rechthebbende en in tweede instantie naar, bijvoorbeeld, de broers of zussen van de rechthebbende. Het staat de rechter vrij om hiervan af te wijken bij gebleken bezwaren tegen benoeming van de wettelijk preferente bewindvoerder. Het hof is gebleken dat de verzoeker de financiën van rechthebbende heeft beheerd, voordat het bewind over de rechthebbende was uitgesproken. Dit heeft naar genoegzaam vast staat geleid tot schulden van de rechthebbende en onnodige uitgaven, zoals verkeersboetes omdat ten onrechte een auto op naam van de rechthebbende stond, welke boetes de rechthebbende met haar beperkte AOW uitkering niet heeft kunnen betalen. Ondanks dat de beide broers ter zitting hebben verklaard goede bedoelingen te hebben gehad met de aanschaf van een auto voor de rechthebbende en dat dit met haar in overleg is gegaan, is het hof van oordeel dat dit gezien de gevolgen daarvan, welke de verzoeker heeft veroorzaakt althans niet heeft weten te voorkomen, niet in het vermogensrechtelijk belang van de rechthebbende is geweest. Met de komst van een professionele bewindvoerder zijn – zoals ter zitting is gebleken – de financiën van rechthebbende op orde gesteld en zijn er afbetalingsregelingen getroffen met de schuldeisers. Het hof acht het in het belang van de rechthebbende dat de huidige stabiele situatie aangaande de financiën voortduurt met behulp van de bewindvoerder als onafhankelijke derde en zal de bestreden beschikking ten aanzien van de persoon van de bewindvoerder dan ook bekrachtigen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen van het middel richten rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof in rov. 5.4. Het hof heeft de maatstaf van art. 1:435 lid 4 BW miskend door niet te onderzoeken of er bezwaren zijn tegen de benoeming van de andere broer tot bewindvoerder. Bovendien heeft het hof zijn beslissing die erop neerkomt dat de andere broer niet is benoemd tot bewindvoerder, niet begrijpelijk gemotiveerd. De overwegingen waarin het hof ingaat op feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de verzoeker, kunnen de beslissing om de andere broer niet tot bewindvoerder te benoemen niet zelfstandig dragen. De stabiele financiële situatie die is ontstaan met de komst van een professionele bewindvoerder, is evenmin een voldoende reden om de benoeming van de andere broer tot bewindvoerder af te wijzen, aldus de klachten.
3.2
In gevallen waarin geen sprake is van een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor de als bewindvoerder te benoemen persoon, en de rechthebbende niet is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, wordt door de rechter ingevolge art. 1:435 lid 4 BW bij voorkeur een van de ouders, kinderen, broers of zusters van de rechthebbende tot bewindvoerder benoemd. Indien de rechter aanleiding ziet om af te wijken van deze in de wet geregelde voorkeur, dient hij die beslissing op dit punt te motiveren (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6).
3.3
De motivering in rov. 5.4 van de bestreden beschikking geeft geen inzicht erin waarom het hof de andere broer niet geschikt acht om tot bewindvoerder te worden benoemd. Ook indien het hof is uitgegaan van de in de wet geregelde voorkeur voor de benoeming van een bewindvoerder, heeft het zijn beslissing die erop neerkomt dat de andere broer niet tot bewindvoerder is benoemd, niet toereikend gemotiveerd. De hierop gerichte klachten van het middel slagen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 17 juli 2019;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
19 juni 2020.