Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de echtgenoot (van de rechthebbende),
1.[B] (jr.),wonende te [A] ,verder te noemen: zoon [B] (van de rechthebbende),
[C] ,wonende te [A]
verder te noemen: dochter [C] (van de rechthebbende)
verweerders in hoger beroep,
verzoekers in eerste aanleg,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht.
thans verblijvende in verzorgingshuis [E] te [F] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
[G],
wonende te [H] ,
verder te noemen: zoon [G] ,
en
[I],
wonende te [A] ,
verder te noemen: zoon [I] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Hoekman van 10 mei 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Hoekman van 4 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Scheffer van 12 oktober 2017 met productie(s).
3.Feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:97) en ook is daar overigens niet om verzocht. Het hof zal deze procedurele klachten daarom hier verder onbesproken laten met de constatering dat de gang van zaken in eerste aanleg te wensen heeft overgelaten voor de echtgenoot.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
's hofs oordeel tegen de door de rechthebbende in het levenstestament aangegeven voorkeur voor benoeming van haar echtgenoot. Naast dat gebleken is dat hij haar belangen niet altijd voorop heeft gesteld, speelt mee dat hij kampt met een beperkte fysieke en emotionele draagkracht, waardoor hij , zoals hij zelf heeft aangegeven, aan de benoeming geen gevolg kan geven. Het hof vindt de door de echtgenoot (subsidiair) voorgestelde benoeming van kleinzoon [J] eveneens niet in het belang van de rechthebbende. Voorkomen moet worden dat de familieverhoudingen verder onder druk komen te staan, mede nu de rechthebbende zich in een afhankelijke positie bevindt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het maar zeer de vraag is of de rechthebbende zich ten tijde van het levenstestament heeft gerealiseerd dat een mogelijke uitkomst van die regeling zou zijn dat haar kleinzoon [J] (alleen) zeggenschap over haar belangen zou krijgen.