Conclusie
Nummer21/03137
Inleiding
Het middel
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1953, bij arrest van 16 juli 2021 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een verstekvonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 februari 2020. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken wegens overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging heeft één middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van bijzondere, niet aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken, namelijk de detentie van de verdachte in Frankrijk, die de communicatie met Nederland bemoeilijkte.
Het hof heeft overwogen dat de verdachte op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg en de Nederlandse taal beheerst. Het hof oordeelde dat van een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De conclusie van de procureur-generaal is dat het hof het verweer ten onrechte niet met redenen heeft omkleed, maar dat dit verzuim niet tot cassatie leidt, omdat het verweer van de raadsman niet betrekking heeft op erkende categorieën die kunnen leiden tot verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.