ECLI:NL:HR:2013:CA2539

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/02678
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep door verontschuldigbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van een verdachte in hoger beroep wegens verontschuldigbare termijnoverschrijding. De verdachte had hoger beroep ingesteld na de veroordeling door de Kantonrechter, maar dit was pas na de wettelijke termijn van veertien dagen gebeurd. De raadsman van de verdachte had telefonisch en per fax uitstel aangevraagd en was in de veronderstelling dat de behandeling van de zaak was aangehouden, gebaseerd op een mededeling van een griffiemedewerker. Het Hof oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de verdachte en zijn raadsman was om na afloop van de zitting te verifiëren of het uitstel was verleend. Het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard, en vernietigde de uitspraak. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de wet strikte termijnen stelt voor het instellen van hoger beroep, maar dat er uitzonderingen kunnen zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verontschuldigbaar maken. In dit geval was de mededeling van de griffiemedewerker niet voldoende onderbouwd, waardoor de uitspraak van het Hof ontoereikend was gemotiveerd.

Uitspraak

11 juni 2013
Strafkamer
nr. S 11/02678
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 20 mei 2011, nummer 24/002782-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1. Bij de stukken bevindt zich een schriftelijk aanhoudingsverzoek van de verdachte van 6 oktober 2010 voor de zitting in eerste aanleg op 7 oktober 2010.
2.2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor. De advocaat-generaal wijst er op dat verdachte niet binnen veertien dagen na de uitspraak in eerste aanleg hoger beroep heeft ingesteld, terwijl hij op de hoogte was van de dag van de terechtzitting.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij geeft op dat hij voornemens was om bij de behandeling van zijn zaak door de kantonrechter aanwezig te zijn. Door een voedselvergiftiging kon verdachte niet aanwezig zijn. Daarom heeft verdachte contact opgenomen met zijn raadsman. De raadsman van verdachte heeft aanhouding verzocht en aan hem is toegezegd dat de zaak zou worden aangehouden. Later ontdekten zij dat de behandeling van zijn zaak niet was aangehouden, maar dat een inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden en verdachte was veroordeeld.
De voorzitter wijst verdachte en diens raadsman erop dat alleen de rechter ter terechtzitting de behandeling van de zaak kan aanhouden. Het is gebruikelijk dat na afloop van de zitting wordt geïnformeerd of aanhouding daadwerkelijk is verleend.
De raadsman van verdachte reageert:
In andere arrondissementen is het gebruikelijk dat na een telefonisch verzoek uitstel wordt verleend. Als wordt aangegeven dat uitstel wordt verleend, dan is dat ook zo. Ik heb na afloop van de zitting niet gebeld met de griffie van de rechtbank. In november heb ik contact opgenomen met de griffie om te informeren wanneer de zaak opnieuw stond gepland. Toen ontdekte ik dat verdachte reeds was veroordeeld.
De voorzitter stelt vast dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat een aanhoudingsverzoek is gedaan. Er is wel een brief, maar die is naar het arrondissementsparket gefaxt.
De raadsman reageert:
lk kan u eventueel mijn urenspecificatie overleggen, waaruit blijkt dat ik de rechtbank heb gebeld voorafgaand aan de zitting.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat beslissingen om de behandeling van de zaak. aan te houden ter terechtzitting worden genomen. De verdachte en diens raadsman hadden niet mogen vertrouwen op mededelingen die buiten zitting en niet door de rechter zijn gedaan. Vervolgens leest de advocaat-generaal haar vordering voor, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep en legt die vordering aan de voorzitter over.
De raadsman voert het woord tot verdediging, aanvoerende:
Ik heb in goed vertrouwen met de griffie van de rechtbank gebeld en uitstel van de behandeling gevraagd. Ik heb eerst telefonisch om uitstel gevraagd en bovendien door middel van een brief. Ik heb nog dezelfde dag met de griffie gebeld om te vragen of de brief was ontvangen en dat was het geval. Ik ben toen teruggebeld met de mededeling dat de behandeling zou worden aangehouden. Ik ben van mening dat ik mocht uitgaan van die mededeling van een griffiemedewerker. Aan verdachte en aan mijzelf valt niet te verwijten dat verdachte niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Bovendien zijn de belangen van verdachte erg groot."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake is van verontschuldigbare termijnoverschrijding, omdat verdachte en diens raadsman op goede gronden in de veronderstelling verkeerden dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden.
Uit een zich in het dossier bevindende brief van de raadsman aan het arrondissementsparket te Leeuwarden d.d. 15 december 2010 blijkt, dat de raadsman telefonisch om aanhouding heeft verzocht. In antwoord daarop is medegedeeld dat dat verzoek op schrift zou moeten worden gesteld waarna de rechter zou beslissen of de zitting zou worden aangehouden. Als bijlage 4 bij die brief is overgelegd een brief gericht aan de rechtbank Leeuwarden t.a.v. de kantonrechter met een verzoek om aanhouding. De brief is per telefax verzonden. Er zit tevens een verzendcontrole rapport bij, inhoudende dat het bericht is verzonden op 6 oktober 2010 om 15:42 uur. Het telefax-nummer waarnaar het bericht is verzonden is echter niet het faxnummer van de rechtbank, maar van het arrondissementsparket. In aanmerking nemend dat in de brief is opgenomen dat een afschrift naar de officier van justitie werd gezonden is niet aan te nemen dat de ontvangst van de brief bij het parket heeft geleid tot doorzending aan de rechtbank. Gelet op het tijdstip van verzending van het bericht, de verkeerde adressering en de boodschap dat de rechter naar aanleiding van de brief zou beslissen, gaat het hof ervan uit, dat de behandelend kantonrechter niet in kennis is gesteld van de brief, nu deze zich niet in het dossier bevindt. Ten aanzien van de inhoud van de telefonische mededeling, waaruit de raadsman heeft afgeleid dat de zaak zou worden aangehouden, is nader onderzoek niet mogelijk, nu de inhoud van die mededeling niet bekend is en niet is na te gaan door wie de mededeling zou zijn gedaan. In de omstandigheden van het geval, mede gelet op het tijdstip waarop de verhindering van de verdachte om ter zitting aanwezig te zijn manifest werd, had het op de weg van verdachte en diens raadsman gelegen om na afloop van de zitting te informeren of aanhouding was verleend. Dat zij erop vertrouwden dat het gevraagde uitstel was verleend, komt voor eigen rekening en risico. Derhalve is de termijn overschrijding niet verontschuldigbaar.
Nu de verdachte niet binnen veertien dagen na de uitspraak van de eerste rechter hoger beroep heeft ingesteld, zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004/462).
2.4. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte gesteld dat hij, nadat hij telefonisch en per faxbrief aan de Kantonrechter uitstel had verzocht en bij de griffie had geïnformeerd of de brief was ontvangen, hetgeen het geval was, door een medewerker van de griffie van de Rechtbank is teruggebeld met de mededeling dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden. Op grond daarvan is aangevoerd dat de verdachte en de raadsman in de veronderstelling mochten verkeren dat de behandeling van de zaak was aangehouden.
Het Hof heeft geoordeeld dat het in de omstandigheden van het geval op de weg van de verdachte en diens raadsman had gelegen om na afloop van de terechtzitting te informeren of aanhouding was verleend en dat het voor eigen rekening en risico komt dat zij erop vertrouwden dat het gevraagde uitstel was verleend. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof niet heeft vastgesteld dat de weergave van de inhoud van de mededeling waarop de verdachte zich heeft beroepen, onjuist is. Aan de door het Hof genoemde omstandigheden "dat die mededeling niet bekend is en niet is na te gaan door wie de mededeling zou zijn gedaan", kan die conclusie niet worden verbonden. Dat brengt, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, mee dat de bestreken uitspraak ontoereikend is gemotiveerd. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 juni 2013.