Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2019 houdt het volgende in:
“De voorzitter deelt het volgende mede:
In de onderhavige zaak dient de ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep aan de orde te komen. De dagvaarding om ter terechtzitting van de politierechter d.d. 7 juni 2018 te verschijnen is niet in persoon uitgereikt. De politierechter heeft op 7 juni 2018 bij verstek vonnis gewezen. De mededeling uitspraak in het dossier is van 22 augustus 2018. Verdachte heeft op 28 augustus 2018 hoger beroep ingesteld. Uitgaande van de mededeling uitspraak is het hoger beroep tijdig ingesteld. In het digitale dossier bevindt zich echter voorts een brief d.d. 23 mei 2018 die namens verdachte is geschreven en door hem is ondertekend. Hierin gaf verdachte te kennen dat hij op de hoogte was van de zitting d.d. 7 juni 2018, maar dat hij niet op die zitting zou verschijnen omdat hij sinds 2 mei 2018 was opgenomen in een forensische beschermde woonvorm met 24-uurs begeleiding van de BAVO te Rotterdam. Voorts gaf verdachte te kennen dat hij niets te maken heeft gehad met het telen van hennep in een pand aan de [a-straat 1] te Breda, maar dat hij overeen was gekomen om de schuld op zich te nemen. Gelet op de inhoud van de brief lijkt zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 408, derde lid [de Hoge Raad begrijpt: eerste lid] onder c, van het Wetboek van Strafvordering voor te doen waaruit blijkt dat u op de hoogte was van de terechtzitting van 7 juni 2018. Indien hier van uit dient te worden gegaan, is de wettelijke termijn voor het instellen van hoger beroep van 14 dagen gaan lopen vanaf 7 juni 2018. In dat geval is het hoger beroep te laat ingesteld.
De raadsvrouw deelt hierop mede:
Dit punt is met cliënt besproken. Ik ben van mening dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding gezien de psychische gesteldheid van cliënt. Ik heb stukken die ik daartoe zal overleggen.
De raadsvrouw overlegt aan het hof een brief van [betrokkene 1], woonbegeleider forensische psychiatrie bij de Parnassia groep. Dit stuk is aan het dossier toegevoegd. De raadsvrouw brengt als toelichting op dit overgelegde stuk het volgende naar voren.
Ik heb de Parnassia groep, alwaar cliënt destijds verbleef, gevraagd iets over zijn psychische gesteldheid op te schrijven. Ik zie geen diagnose in het door mij overgelegde stuk van de Parnassia groep. Wel zie ik dat cliënt destijds instabiel was. Helaas beschik ik niet over zijn elektronisch patiëntendossier.
De jongste raadsheer vraagt aan de verdachte het volgende:
Wie heeft de brief van 23 mei 2018 geschreven?
De verdachte verklaart hierop als volgt:
Mijn begeleider. Ik was het met de inhoud van de brief eens. Ik heb de dagvaarding later ontvangen. Ik was op de hoogte van de zitting van 7 juni 2018.
De advocaat-generaal deelt als zijn standpunt omtrent de ontvankelijkheid van verdachte het volgende mede:
Uit het door verdachte ondertekende exemplaar van de brief d.d. 23 mei 2018, welke brief samen met verdachte is opgesteld en waarin reeds een inhoudelijk verweer wordt gevoerd omtrent de strafzaak, blijkt dat hij op de hoogte was van de datum van de inhoudelijke behandeling van de zaak. Derhalve had verdachte 14 dagen de tijd om na het vonnis hoger beroep in te stellen. Mijn standpunt is dat verdachte te laat is en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
De door de raadsvrouw overgelegde brief van de Parnassia groep maakt dit standpunt niet anders. Ik begrijp dat verdachte destijds niet in optimale toestand verkeerde, maar hij had een gemachtigd raadsvrouw ter terechtzitting kunnen laten verschijnen om voor hem het woord te doen. Dat heeft verdachte niet gedaan.
De raadsvrouw van verdachte voert het woord tot verdediging conform de inhoud van de door haar aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht (bijlage 1) en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Aanvullend brengt de raadsvrouw het volgende naar voren:
De mentale toestand van cliënt was destijds instabiel. Hij heeft de brief samen met zijn begeleider opgesteld. Kijkend naar het dossier vind ik dat de politierechter erg snel verstek heeft verleend. Cliënt heeft in de brief van 23 mei 2018 medegedeeld dat hij niet zou verschijnen, omdat hij sinds 2 mei 2018 was opgenomen in de forensisch beschermde woonvorm. Hij zegt niet dat hij niet aanwezig wil zijn bij de zitting. Hij had geen rechtskundige bijstand. Ik denk dat cliënt zijn rechtspositie destijds niet kon overzien. Ik verzoek verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.”