ECLI:NL:HR:2005:AR3700
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2005 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle voor bedreiging en vernieling. Na de veroordeling heeft de verdachte op de zitting aangegeven in hoger beroep te willen gaan, maar heeft hij pas later, op 6 juni 2003, daadwerkelijk hoger beroep ingesteld. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep verontschuldigbaar was.
De Hoge Raad oordeelde dat indien een verweer wordt gevoerd dat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, de rechter verplicht is om deze beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen. In dit geval had het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep pas na de wettelijke termijn was ingesteld. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte voorafgaand aan het requisitoir had aangegeven in hoger beroep te willen gaan, maar dat hij aan het uitblijven van een reactie van de Politierechter niet de conclusie kon verbinden dat hij rechtsgeldig hoger beroep had ingesteld.
De Hoge Raad concludeerde dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verontschuldigbaar was, en dat het middel van de verdachte faalde. Het beroep werd verworpen, en de uitspraak van het Hof werd bevestigd. De zaak benadrukt het belang van het tijdig instellen van hoger beroep en de noodzaak voor rechters om duidelijk te communiceren over de procedurele vereisten.