3.2.2Overwegingen omtrent de start van het onderzoek
Door de verdediging zijn verweren gevoerd met betrekking tot de start van het onderzoek. Hierbij zijn te onderscheiden verweren met betrekking tot de rechtmatigheid van de startinformatie en de vraag of er sprake is geweest van een eerder startmoment.
3.2.2.1 Overwegingen omtrent de startinformatie
Over de start van het onderzoek BRZ191 is in het algemeen proces-verbaal het volgende opgenomen.
71. REGIO POLITIE BRABANT NOORD
Uit het meldingssysteem van de Dienst Nationale Recherche Informatie behorende tot het Korps Landelijke Politiediensten, het zogenaamde systeem ‘Intranet Verdachte Transacties’ (IVT), was gebleken dat door RABOBANK NEDERLAND in totaal 6 meldingen werden gedaan van contante stortingen van grote geldbedragen, in totaal ruim € 360.000,00. De stortingen hadden betrekking op de periode van 24 april 2009 tot en met 25 juni 2009 en werden gedaan op bankrekeningnummer [001] ten name van de STICHTING [Q] , gevestigd [b-straat 3] te [plaats] .
Door een persoon, genaamd [mededader 2] , geboren op [geboortedatum] 1958 en woonachtig op het adres [b-straat 3] te [plaats] werden deze stortingen gedaan. [mededader 2] legitimeerde zich bij de Rabobank met een paspoort. Op de meldingen stond als opdrachtgever alleen de achternaam [mededader 2] en zijn geboortedatum vermeld, alsmede het door de melder opgegeven adres.
Naar aan leiding van een melding ‘Intranet Verdachte Transacties’, welke elders in dit proces-Verbaal verder wordt uitgewerkt, werd door de Regiopolitie Brabant Noord aan de FIU (Financial Intelligence Unit) verzocht een proces-verbaal van bevindingen op te maken van de bij hen voorhanden zijnde informatie, teneinde te kunnen beoordelen of er een verdenking van een overtreding van een strafbaar feit was, waarnaar een strafrechtelijk onderzoek ingesteld zou kunnen gaan worden. Hiervan werd een proces-verbaal opgemaakt, onder nummer 2009CB006598419, wat ter beschikking werd gesteld aan de regiopolitie Brabant Noord. Door de regiopolitie Brabant Noord werden vervolgens open bronnen geraadpleegd en werden de politiesystemen geraadpleegd. Teneinde deze gegevens te verwerken, werd op 15 maart 2010 in het kader van project voorbereiding een BVO [het hof begrijpt: Basisvoorziening Opsporing] registratie geopend.
Naar aanleiding hiervan werd door de regiopolitie Brabant Noord aan de FIU Nederland, behorende tot het Korps Landelijke Politiediensten, een verzoek gedaan om in door hen ter beschikking staande systemen te raadplegen, ten aanzien van [mededader 2] , voornoemd.
Proces-verbaal FIU betreffende verdachte transacties
Naar aanleiding van de bovengenoemde informatie werd op 20 oktober 2009 door het Korps Landelijke Politiediensten een proces-verbaal van bevindingen verdachte transacties opgemaakt, betreffende [mededader 2] , onder nummer 2009CB006598419. Uit dit proces-verbaal bleek het navolgende:
• In de periode van 22 april 2009 tot en met 29 juni 2009 werden 48 maal contante stortingen verricht, ter grootte van ruim € 360.000,00 op bankrekeningnummer [001] van de Stichting [Q] ;
• Tevens werd informatie ontvangen van twee girale overboekingen op de bankrekening van notariskantoor [k-straat] te [plaats] op 27 april 2009 en 6 mei 2009. Deze bedragen werden overgeboekt en bedroegen in totaal € 81.000,00;
• Volgens de gemelde verdachte transacties werd door [mededader 2] 2 maal een contante opname gedaan van bankrekening 14.45.1.2378, respectievelijk op 29 december 2004 en 8 februari 2006. De contante opnamen bedroegen in totaal € 29.900,00;
• De contante stortingen die werden gedaan middels het stortingsapparaat van de Rabobank bedroegen in totaal € 68.375,00;
• Bij de laatste Rabobank melding, van 8 juli 2009, werd nog de mededeling gedaan:
‘ [mededader 2] stort sinds 22 april 2009 contant op rekening 18.19.68 770 tnv stichting [Q] . In de periode 17-06 t/m 26-06 is er totaal € 64.925,00 gestort. De verklaring voor de herkomst van de gelden is dat dit door de [famiie 1] is ingezameld. Deze familie is over de hele wereld verspreid (zigeunerfamilie). Het geld is bestemd voor de aankoop van een woning aan de [l-straat] te [plaats] . Hiervoor zijn diverse bedragen, nadat er contant gestort, overgeboekt naar notariskantoor [k-straat] . De bank heeft ook (ongevraagd) van notariskantoor [k-straat] te [plaats] een brief ontvangen, waarin de herkomst van de gelden zou worden verklaard (gelden van familie).’ Door de Rabobank werd medegedeeld dat de brief was verstuurd in opdracht van de [famiie 1] .
Inkomensgegevens [mededader 2]
Door de FIU werd onderzoek gedaan naar verdachte transacties, waarbij inkomens- en vermogensinformatie onderzocht werden. Volgens deze informatie uit 2009 waren bij de Belastingdienst ten aanzien van [mededader 2] , [sofinummer] , over de jaren 2005 tot en met 2008 de volgende aan loonheffing onderworpen inkomsten bekend:
Jaar Bruto-inkomsten Loonheffing Netto-inkomsten
2005 €14.639,00 €3.142,00 €11.497,00
2006 €14.781,00 €3.058,00 €11.723,00
2007 €15.148,00 €3.055,00 €12.093,00
2008 €13.217,00 €2.368,00 €10.849,00
€57.785,00 €11.623,00 €46.162,00
Tevens waren de volgende gegevens betreffende spaargelden bekend:
Jaar Saldi beginjaar Saldi eindjaar Rente
2005 €0,00 €14.908,00 €0,00
2006 €14.908,00 €1.672,00 €0,00
2007 €1.672,00 €1.929,00 €0,00
2008 €1.929,00 €1.598.00 €0,00
Daar er geen ongebruikelijke transacties bekend waren van de bestuurders [mededader 1] en [mededader 7] werden er door de FIU van hen op dat moment geen inkomens- en andere financiële gegevens bevraagd.
Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar het proces-verbaal van de FIU Nederland voorzien van het nummer 2009CB006598419, opgenomen in het proces-verbaal van verdenking [Q] . VERDENKING. 01, in het persoonsdossier van de Stichting [Q] , dossierpagina 1964.
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen werd, middels het raadplegen van open bronnen en de politiesystemen, informatie verzameld over:
Stichting [Q] statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudend te [plaats] , [b-straat 3] , en haar bestuurders: [mededader 2] , wonende te [plaats] , [b-straat 3] , ongehuwd en geen geregistreerd partner; [mededader 1] , wonende te [plaats] , [a-straat 1] , ongehuwd en geen geregistreerd partner, en [mededader 7] , wonende te [b-straat 3] te [plaats] , ongehuwd en geen geregistreerd partner.
12. BELASTINGDIENST [d-straat 1] TE [plaats] , GEMEENTE [plaats]
Onderzoek Belastingdienst Oost-Brabant
Op 8 december 2010 werd door de Belastingdienst Oost-Brabant en de gemeente [plaats] een controle ingesteld in de woning aan de [d-straat 1] te [plaats] , gemeente [plaats] .
Door de Belastingdienst werd een aantal aanslagen betekend (vanaf 2005) en er werd beslag gelegd op een aantal onroerende goederen. Gedurende deze actie werden meerdere panden doorzocht. In het kader van integrale aanpak maakte de gemeente [plaats] deel uit van deze actie.
De politie droeg die dag zorg voor de veiligheid van belasting- en gemeenteambtenaren, en was daartoe aanwezig gedurende de voornoemde actie.
In de woning werd onder andere de hoofdbewoner aangetroffen, genaamd [mededader 8] , geboren op [geboortedatum] 1992.
Aantreffen wapens en munitie
Gedurende de actie van de Belastingdienst op 8 december 2010 werd munitie aangetroffen, welke strafbaar is gesteld in de Wet Wapens en Munitie. Door de Belastingdienst werd het onderzoek in de woning bevroren. Vervolgens werd de zaak overgedragen aan de politie.
Door de politie werd vervolgens een doorzoeking verricht op grond van de Wet Wapens en Munitie, naar aanleiding van het feit dat er munitie was aangetroffen.
Gedurende de doorzoeking werden wapens en munitie aangetroffen en inbeslaggenomen. Hiervan werd een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt door de plaatselijke politie. Dit proces-verbaal wordt niet opgenomen in dit einddossier.
Aantreffen sieraden
Door de deurwaarder van de Belastingdienst werd beslag gelegd op een hoeveelheid geld, in totaal € 47.000,00 en op een groot aantal sieraden, welke eveneens in de woning werden aangetroffen.
Na taxatie bleek dat de vervangingswaarde van de sieraden €279.835,00 betrof en dat de executiewaarde € 88.023,00 bedroeg.
Verhoor verdachte [mededader 8]
Nadat de verdachte [mededader 8] op 8 december 2010 terzake de Wet Wapens en Munitie was aangehouden door de politie, verklaarde hij over de woning:
‘Ik woon op dit moment op de [d-straat 1] te [plaats] . Ik woon daar met mijn moeder [betrokkene 11] , broer [mededader 10] , twee schoonzussen genaamd [betrokkene 12] , [betrokkene 13] , nichtje en neefje die nog klein zijn. Zij heten [betrokkene 14] en [betrokkene 15] . We wonen in een koopwoning. De woning is gekocht door een organisatie uit Zweden. In Nederland staat de woning op mijn naam. We wonen er nu bijna een jaar.’
Over het wonen in een woning van een organisatie wilde de verdachte [mededader 8] verder niets verklaren. Hij verklaarde verder dat hij geen werken inkomen had. Hij gaf aan dat hij geld kreeg van zijn moeder en dat voor hem € 20,00 a € 30,00 per week genoeg was.
Opmerking verbalisanten: Overname beslag
Gezien het feit dat het vermoeden was ontstaan dat de sieraden mogelijk van diefstal afkomstig waren, werden de inbeslaggenomen goederen later door het onderzoeksteam 228D110191, overgenomen van de Belastingdienst Oost-Brabant, hetgeen verder uitgewerkt wordt in incidentdossier 2 (het doen van valse aangifte, diefstalsieraden)
I 3. MELD MISDAAD ANONIEM
Op 15 december 2010 werd in BVH, nummer: PL21X1 2010132229-1 van de regiopolitie Brabant-Noord de Meld MisdaadAnoniem (MMA) melding nr. 30.11673 verwerkt. Deze melding had de volgende inhoud:
‘ [betrokkene 1] woont in Zweden en knapt de zaakjes op voor de [famiie 2] en [mededader 2] . Hij werkt als secretaris voor de [famiie 1] uit [plaats] . Er is een inval geweest in 9 huizen in [plaats] . [betrokkene 1] wast geld voor de families wit in Zweden. Hij zorgt ervoor dat hij geld verkrijgt via goede doelen etc in Zweden en zo het geld wit wast. Ze gebruiken het geld om auto’s, sieraden en huizen te kopen. Het geld is verkregen via winkeldiefstal, inbraken en pinpasfraude. [betrokkene 1] is geboren [geboortedatum] 1961 en hij staat ook op facebook. Er is geen adres bekend van hem.’
Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar de melding MMA, dossierpagina 116.
Onderzoek Politiesystemen
Zoals reeds werd vermeld werd door de Gemeente [plaats] en de Belastingdienst op 8 december 2010 een controle gedaan in meerdere woningen van familieleden van de [famiie 1] , waaronder een woning aan de [d-straat 1] te [plaats] .
(Opmerking verbalisant: Gezien het feit dat het pand aan de [d-straat 1] te [plaats] nader onderzocht wordt, wordt in deze alleen het pand aan de [d-straat 1] te [plaats] nader beschreven. Het desbetreffende pand wordt later in dit proces-verbaal nader toegelicht.)
Onderzoek identiteit [betrokkene 1]
Naar aanleiding van de MMA melding met betrekking tot [betrokkene 1] [het hof begrijpt hier en hierna telkens: [betrokkene 1] ] werd nader onderzoek verricht op internet/Facebook. Gedurende dit onderzoek werd een [betrokkene 1] aangetroffen welke woonachtig zou zijn in [plaats] , Zweden. Uit de Facebook gegevens bleek dat hij interesse had in zigeuners/Roma. De voorzitter van de Zweedse verenigingen/organisaties [A] en [B] was [betrokkene 1] . [betrokkene 1] was woonachtig in [plaats] . Op zijn woonadres stonden de voornoemde verenigingen/organisaties ingeschreven.’
Daarnaast is er per verdachte een proces-verbaal opgemaakt inhoudende de verdenking jegens de betreffende verdachte.
Proces-verbaal verdenking inzake [mededader 8] d.d. 26 juli 2011
De verdenking jegens [mededader 8] is onder meer gebaseerd op voornoemde verklaring van 8 december 2010, inhoudende dat het pand aan de [d-straat 1] op zijn naam staat terwijl hij geen werk of uitkering heeft - volgens [mededader 8] zou de woning zijn gekocht door een organisatie uit Zweden -, zijn verklaring van 12 mei 2010, afgelegd in het kader van een verdenking ter zake van winkeldiefstal, dat zijn vader [mededader 4] is, en de naar aanleiding van deze verklaringen ingewonnen informatie bij het kadaster dat de koopsom € 880.000,00 bedroeg en het pand op 26 mei 2010 door verkoper [mededader 4] aan [mededader 8] - dan net 18 jaar - is geleverd.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien de verdenking van witwassen jegens [mededader 8] rechtvaardigt.
Proces-verbaal verdenking inzake [mededader 4] d.d. 17 augustus 2011
De verdenking jegens [mededader 4] is met name gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking jegens [mededader 8] en eerdergenoemde MMA-melding van 15 december 2010, waarbij door verbalisanten is gewezen op de verkoop binnen de familierechtelijke relatie en is opgemerkt dat [mededader 4] wist of kon weten dat [mededader 8] geen werk of andere legale bron van inkomsten had.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [mededader 4] rechtvaardigt.
Uit het BOB-dossier betreffende [mededader 4] volgt dat ter zake van die verdenking vervolgens diverse vorderingen ex artikel 126nd Sv zijn gedaan en dat daarbij ook informatie met betrekking tot [mededader 10] , [verdachte] en [mededader 3] is opgevraagd. Het hof stelt vast dat deze personen destijds woonachtig waren op het adres van [mededader 4] , te weten de [b-straat 4] en/of nadien de [f-straat 1] .
Gelet daarop acht het hof het opvragen van die informatie gerechtvaardigd.
Proces-verbaal verdenking inzake de Stichting [Q] (hierna: de Stichting), [mededader 2] , [mededader 1] en [mededader 7] d.d. 15 augustus 2011
Uit het betreffende proces-verbaal volgt dat de verdenking met name is gebaseerd op genoemde meldingen van de Rabobank, het proces-verbaal van de FIU d.d. 20 oktober 2009, informatie uit GBA en kadaster, de MMA-melding van 15 december 2010 en de CIE informatie d.d. 19 juli 2011.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens de Stichting, [mededader 2] , [mededader 1] en [mededader 7] rechtvaardigt.
Proces-verbaal verdenking inzake [mededader 9] d.d. 29 februari 2012
De verdenking jegens [mededader 9] is met name gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake de Stichting [Q] , meer in het bijzonder de daarin genoemde MMA-melding van 15 december 2010 inzake [betrokkene 1] en de CIE informatie d.d. 19 juli 2011, en de uit eerdergenoemde artikel 126nd Sv-vorderingen verkregen informatie van (onder andere) de Belastingdienst en de gemeente waaruit onder meer het volgende bleek:
- dat aan [mededader 9] het pand aan de [a-straat 1] op 16 december 2003 is geleverd en dat de koopsom € 470.000,00 bedroeg;
- dat aan [mededader 9] ten behoeve van de aankoop en verbouwing van dit pand renteloze leningen waren verstrekt door Zweedse Roma-organisaties waarvan [betrokkene 1] de voorzitter was, en
- dat van [mededader 9] over de periode 2005 tot en met 2009 geen inkomsten bekend zijn.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [mededader 9] rechtvaardigt.
Proces-verbaal verdenking inzake [verdachte] d.d. 1 maart 2012
De verdenking jegens [verdachte] is met name gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake de Stichting en haar bestuursleden, meer in het bijzonder de daarin genoemde MMA-melding van 15 december 2010 inzake [betrokkene 1] , en de uit eerdergenoemde artikel 126nd Sv-vordering verkregen informatie van de Belastingdienst en gemeente, waaruit onder meer het volgende naar voren komt:
- dat van [verdachte] over de jaren 2005-2009 geen inkomsten bekend zijn;
- dat aan [verdachte] op 30 november 2007 het pand aan de [c-straat 1] (met een koopsom van € 285.000,00 en een hypothecaire geldlening van € 186.000,00) is geleverd, welk pand in 2008 zou zijn verbouwd, waarbij blijkens de aanvraag bouwvergunning de bouwkosten zijn geschat op € 228.855,00;
- dat aan [verdachte] ten behoeve van de aankoop en verbouwing van dit pand renteloze leningen waren verstrekt door een Zweedse Roma-organisatie, waarvan [betrokkene 1] de voorzitter was en
- dat de bankrekening van [verdachte] vanaf 2008 periodiek werd gevoed middels contante stortingen van onbekende herkomst, waarmee aflossingen op de hypothecaire geldlening, Essent en de bancaire kosten werden betaald.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [verdachte] rechtvaardigt.
Proces-verbaal verdenking inzake [mededader 10] en [mededader 11] d.d. 8 maart 2012
De verdenking jegens [mededader 10] en [mededader 11] is onder meer gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake [mededader 4] , meer in het bijzonder de daarin vermelde MMA melding van 15 december 2010, en op de middels voornoemde artikel 126nd Sv-vorderingen verkregen informatie van de Belastingdienst en de gemeente over [mededader 10] , waaruit onder meer het volgende bleek:
- dat van [mededader 10] over de jaren 2005 tot en met 2009 geen inkomensgegevens bekend zijn;
- dat [mededader 10] op 20 april 2009 van zijn zus [mededader 11] het recht van erfpacht betreffende het pand aan de [g-straat 1] te [plaats] heeft gekocht voor € 70.000,00, van welk pand de WOZ-waarde in twee jaar tijd om onbekende redenen is gestegen naar€ 159.000,00 (2011);
- dat [mededader 10] in verband met de aankoop van de zaak van [mededader 11] , de schulden van [mededader 11] aan de Zweedse Roma vereniging [E] heeft overgenomen, en
- dat [mededader 11] diverse antecedenten ter zake van vermogensdelicten heeft.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang gezien, in combinatie ook met de informatie uit de hiervoor vermelde processen-verbaal van verdenking jegens diverse andere leden van de familie, met name voor wat betreft het veelvoud aan Zweedse renteloze leningen ten behoeve van de financiering van alle panden, de verdenking van witwassen jegens [mededader 10] en [mededader 11] rechtvaardigt.
Het hof merkt daarbij nog op dat het - evenals de rechtbank - de informatie van de Belastingdienst betreffende [mededader 11] bij de beoordeling van de verdenking buiten beschouwing laat, nu de betreffende artikel 126nd-Sv vordering op dat moment nog niet was gedaan.
Proces-verbaal verdenking inzake [mededader 3] d.d. 1 mei 2012
De verdenking jegens [mededader 3] is onder meer gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake de Stichting en haar bestuursleden, meer in het bijzonder de daarin vermelde MMA-melding van 15 december 2010 inzake [betrokkene 1] , het tijdens de doorzoeking van het pand aan de [f-straat 1] te [plaats] op 3 april 2012 aangetroffen geldbedrag ad € 5.500,00 en de vier Mercedessen op naam van [mededader 3] en de via voornoemde artikel 126nd Sv-vorderingen verkregen informatie van de Belastingdienst, waaruit onder meer het volgende bleek:
- dat van [mededader 3] over de jaren 2005 tot en met 2010 geen inkomsten bekend zijn en hij tot aan de datum van het proces-verbaal geen uitkering ontvangt;
- dat aan [mededader 3] ten behoeve van de aankoop en verbouwing van het pand aan de [f-straat 1] een renteloze lening is verstrekt door de Zweedse organisatie [B] , waarvan [betrokkene 1] de voorzitter is;
- dat de bankrekening van [mededader 3] vanaf 2005 met grote regelmaat wordt gevoed door middel van contante stortingen van onbekende herkomst waarmee de aflossingen op de hypothecaire geldlening, Essent en de bancaire kosten worden betaald.
Voorts wordt [mededader 3] door diverse medeverdachten aangemerkt als de ‘boekhouder’ van de familie.
Het hof is van oordeel dat deze informatie, in het bijzonder de contante stortingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, de verdenking van witwassen jegens [mededader 3] rechtvaardigt.
Conclusies
Uit het vorenoverwogene volgt dat de processen-verbaal van verdenking naar het oordeel van het hof voldoende feiten en omstandigheden bevatten waaruit een redelijk vermoeden van schuld voortvloeit jegens de genoemde verdachten en dat de daarin gebruikte informatie - met uitzondering van de informatie van de Belastingdienst inzake [mededader 11] , welke informatie evenwel door het hof, evenals door de rechtbank, bij de beoordeling van de verdenking buiten beschouwing is gelaten - is verkregen door middel van voorafgaande vorderingen ex artikel 126nd Sv.
Het hof constateert dat het begin van het onderzoek drie poten heeft: 1) de FIU-melding, 2) de gegevens van de Belastingdienst en 3) de meld misdaad anoniem-melding. De FIU melding had betrekking op grote hoeveelheden contant geld die werden gestort en de melding van de Belastingdienst had betrekking op een groot bedrag aan contant geld en een grote hoeveelheid sieraden die waren aangetroffen. Tevens kwam uit de als betrouwbaar beoordeelde MMA-melding naar voren dat er geld werd witgewassen.
Naar het oordeel van het hof levert de informatie zoals vermeld in het start-proces-verbaal, voldoende verdenking op ten aanzien van gepleegde strafbare feiten en kan de daarin gebruikte informatie worden gehanteerd voor de start van het onderzoek, met uitzondering van - zoals gezegd - de informatie van de Belastingdienst jegens [mededader 11] , welke informatie bij de beoordeling van de verdenking buiten beschouwing is gelaten. Op basis hiervan kon een strafrechtelijk onderzoek worden opgestart. De vraag of de politie daarnaast uit het verkennend projectonderzoek wellicht verder nog iets wel of niet wist omtrent de verdachten, is dan ook niet van belang.
In het proces-verbaal van aanvang wordt ook vermeld dat er op 15 maart 2010 een projectvoorbereiding is gestart. Daarbij is melding gemaakt van het feit dat onderzoek is gedaan in de openbare registers en politiesystemen.
In het kader van het onderzoek BRZ191 is eveneens onderzoek gedaan naar eventuele strafrechtelijke antecedenten van de leden van de [famiie 1] . In het proces-verbaal wordt hierover het volgende vermeld.
‘VERDACHTE SITUATIES, DIEFSTALLEN EN CJIB
Van de verdachten [mededader 2] , [mededader 7] , [mededader 1] , [mededader 4] en [verdachte] was geen of nauwelijks documentatie bekend met betrekking tot vermogensdelicten over de laatste 10 jaar. Wel bleek uit onderzoek dat de inwonende familieleden meermalen werden veroordeeld voor vermogensdelicten en in de politiesystemen voorkwamen als verdachte dan wel betrokkenen bij het plegen van strafbare feiten en in verdachte situaties.
Teneinde inzicht te krijgen in de activiteiten die door [famiie 1] ontplooid werden, dan wel nog steeds ontplooid worden, werden de bedrijfsprocessensystemen van de politie geraadpleegd op alle verdachte situaties of andere situaties waarbij een lid van de [famiie 1] en/of een voertuig van de familie betrokken was.
Uit deze systemen bleek dat nagenoeg alle (volwassen) leden van de [famiie 1] met regelmaat in aanraking kwamen en komen met politie en/of justitie ter zake vermogensdelicten.
Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen opgenomen onder de dossierpagina’s 182, 253, 283 en 332, opgenomen in het algemeen proces-verbaal.
Uit bovengenoemd onderzoek bleek eveneens dat door diverse familieleden een aantal bekeuringen vanuit het Centraal Justitieel Incasso Bureau werd ontvangen. In totaal werden gedurende een periode van ruim 9 jaar 365 bekeuringen ontvangen, voor een totaalbedrag van €27.199,25.
Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen opgenomen onder de dossierpagina ’s 150, 164 en 174.
In de beschrijvingen van de onderzoeken die zijn verricht naar het criminele verleden van de leden van de familie staat onder andere het volgende:
OPLICHTINGEN/VERDUISTERINGEN/FLESSENTREKKERIJ
Onder de in beslaggenomen documenten tijdens de doorzoeking op 3 april 2012 bevonden zich diverse aanmaningen en rekeningen van bedrijven die betrekking hadden op de onderzoeksperiode van onderzoek 228D1100191 (BRZ191). Uit deze bescheiden bleek dat een aantal bedrijven goederen had geleverd aan en op woonadressen van leden van de [famiie 1] . Tevens bleek uit een aantal documenten dat de rekeningen van deze geleverde goederen/diensten geheel niet of deels niet waren betaald. Uit een ingesteld onderzoek bleek dat de [famiie 1] tot op het moment van het opmaken van dit dossier, totaal voor € 112.109,17 diensten c.q. goederen had besteld en ontvangen en daarvoor niet had betaald.
ONDERZOEK POLITIESYSTEMEN
Uit de mutaties bleek dat [verdachte] en zijn familieleden in vorengenoemde periode in totaal voorkomen in 109 mutaties/registraties die in relatie staan tot vermogensdelicten.
Het hof begrijpt dit onderzoek naar betrokkenheid van leden van de [famiie 1] bij strafbare feiten in verband met de vraag waar de gelden van het vermeende witwassen mee zouden kunnen zijn verkregen.
Met betrekking tot dit onderdeel constateert het hof geen onrechtmatigheden. Het hof komt daarom niet toe aan de vraag of eventuele onrechtmatigheden met betrekking tot de start van het onderzoek tot niet-ontvankelijkheid zouden moeten leiden.
3.2.2.2 Verweer dat de start van het strafrechtelijk onderzoek eerder ligt
Zoals hierboven is vermeld en ook in het start-proces-verbaal van het onderzoek wordt benoemd, is er voor de start van het onderzoek sprake geweest van een projectvoorbereiding. Deze projectvoorbereiding is ‘Fret’ genoemd.
Door de raadslieden van de verdachten is aangevoerd dat aan de hand van stukken die zij hebben waargenomen in het Fret-dossier, onder meer een observatieverslag uit 2007 en stukken met betrekking tot het onderzoek Hosta 1 en 2, geconstateerd moet worden dat het strafrechtelijk onderzoek eerder is aangevangen. Deze stukken zouden zich thans niet (meer) in het Fret-dossier bevinden.
Met de rechtbank overweegt het hof in dit verband dat uit de door de raadsman van [mededader 7] , [mededader 2] en de Stichting ter terechtzitting overgelegde pagina uit het dossier Fret, betreffende het onderzoek ‘Hosta’, enkel van betrokkenheid van [mededader 11] in een winkeldiefstallenonderzoek blijkt, gevolgd door een veroordeling van [mededader 11] ter zake daarvan, welk veroordeling het hof ook aantreft in de justitiële documentatie betreffende [mededader 11] .
Ook het door een van de raadslieden in dat kader genoemde aantreffen van documenten achter het tabblad ‘Hosta’ in het dossier Fret, te weten brieven en bewijzen van lening met betrekking tot de schadevergoeding van de [H] en de [g-straat 1] uit 2005 en 2007, leidt niet reeds tot het oordeel dat sprake is geweest van een eerder startmoment van dit onderzoek. Dat geldt eveneens voor de door de raadsman van [mededader 7] , [mededader 2] en de Stichting in het kader van zijn verzoek ex artikel 25 Wet politiegegevens verkregen informatie, dat in 2007 sprake is geweest van een observatie. Zoals hierboven reeds is vermeld, zijn leden van de [famiie 1] ook buiten het onderhavige strafrechtelijk onderzoek veelvuldig in onderzoek geweest in verband met (mogelijk) gepleegde strafbare feiten. In verband hiermee is het absoluut niet ondenkbaar dat in het kader daarvan op enig moment een observatie heeft plaatsgevonden. Dat zulks heeft plaatsgevonden betekent dus niet dat dat in het onderhavige strafrechtelijk onderzoek is geweest. Het hof ziet daarvoor geen enkele aanwijzing en ook de verdediging heeft dat geenszins aannemelijk gemaakt. Kortom, uit het feit dat er in 2007 een observatie heeft plaatsgevonden kan dus niet worden afgeleid dat het strafrechtelijk onderzoek in de onderhavige zaak eerder zou zijn gestart dan hierboven is vermeld.
Het hof neemt daarbij, met de rechtbank, met name in aanmerking dat- zoals hiervoor reeds is overwogen - er een concrete aanleiding was voor het onderhavige onderzoek, te weten de zes meldingen van de Rabobank inzake contante stortingen, welke meldingen via het Intranet Verdachte Transacties (IVT) ter kennis zijn gekomen van verbalisant [verbalisant 1] (werkzaam bij de politie), die op zijn beurt vanuit zijn functie als financieel expert in de politieregio Brabant-Noord periodiek het IVT diende te controleren en verdachte transacties moest veredelen door middel van onderzoek in openbare bronnen en politiesystemen. Deze beperkte, bevraging van openbare bronnen en politiesystemen viel binnen de normale taakuitoefening van [verbalisant 1] en kan worden gebaseerd op artikel 3 van de Politiewet en artikel 15 van de Wet politiegegevens.
De raadslieden hebben in eerste aanleg inzage gehad in een dossier dat op dat moment Fret dossier werd genoemd en in hoger beroep zijn (tweemaal) stukken verstrekt door het Openbaar Ministerie met de betiteling Fret-dossier.
Aan de hand van hetgeen met betrekking tot het Fret-dossier aan de orde is geweest, constateert het hof dat dit projectdossier niet op het moment van het starten van het strafrechtelijk onderzoek is gesloten, gebundeld, genummerd en naar een archief is gebracht. Het projectonderzoek is als een soort ‘voorloper’ ook daarna nog op het politiebureau - en later bij het Openbaar Ministerie - aanwezig geweest. Het feit dat op enig moment stukken in dit dossier zijn gezien, wil naar het oordeel van het hof dan ook niet zeggen dat zeker is dat die stukken ook deel uitmaakten van het Fret-dossier vóórdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak van start is gegaan. Als in het Fret-dossier stukken zijn gezien die verder gaan dan het opvragen van politiegegevens, welke stukken niet in dat dossier zouden moeten zitten, betekent dat dus ook niet zonder meer dat sprake is van een of meer onrechtmatigheden.
Ter onderbouwing van het standpunt van de eerdere start van het onderzoek is door de verdediging ook gewezen op het feit dat de politie op 8 december 2010 aanwezig is geweest in panden waar door de Belastingdienst en de gemeente binnen werd getreden, hetgeen zou duiden op het feit dat het politieonderzoek al liep.
Het hof heeft in doos ‘BRZ191 =81’, document H 05-1-15 aangetroffen, het draaiboek van de politie voor die dag. Op de voorpagina van dit draaiboek staat ‘ondersteuning Belastingdienst en gemeente [plaats] ’. Verder staat vermeld: ‘Voor de adressen waar zal worden binnengetreden, bestaat dit team uit een HOvJ, een locatiecoördinator en acht medewerkers van politie, welk team per adres minimaal twee deurwaarders van de Belastingdienst en diverse medewerkers van de gemeente zullen ondersteunen’.
Dat op dat moment reeds een strafrechtelijk onderzoek liep, kan naar het oordeel van het hof uit deze ondersteuning door politiemensen niet worden afgeleid. Dat de politie op deze actiedag ook de naam ‘Fret’ als codenaam heeft gebruikt, duidt volgens het hof evenmin op een eerder gestart strafrechtelijk onderzoek. Wanneer er een projectonderzoek loopt tegen (onder andere) dezelfde personen van de [famiie 1] , ligt het voor de hand om ook bij deze actie dezelfde codenaam te gebruiken.
Dat de medewerkers van de Belastingdienst en de gemeente zich tijdens de binnentreding van de panden lieten bijstaan door de sterke arm acht het hof alleszins voorstelbaar, nu de leden van de [famiie 1] zich, zeker in groepsverband, redelijk intimiderend kunnen gedragen, zoals het hof ook zelf heeft ervaren tijdens de zitting van 15 juni 2020 en 22 september 2020.
Met betrekking tot de vraag of de politie bij deze inval onrechtmatig is opgetreden op grond waarvan niet-ontvankelijkheid zou moeten volgen, komt het hof verderop in dit arrest nog terug.
Met betrekking tot dit onderdeel constateert het hof geen onrechtmatigheden en komt daarbij dus niet toe aan de vraag of eventuele onrechtmatigheden tot niet-ontvankelijkheid zouden moeten leiden.
(…)
3.2.2.4 Ontbrekende stukken uit het Fret-dossier
Zoals hierboven opgemerkt, is uit de stukken duidelijk geworden dat er eerder een voorbereidend onderzoek heeft gelopen tegen de [famiie 1] . Dit onderzoek was een projectonderzoek en was niet gericht op de opsporing van strafbare feiten, zoals ook blijkt uit het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte losse proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2014. Het daarvan opgemaakte dossier, ‘Fret’ genaamd, is door de raadslieden ter gelegenheid van de procedure in eerste aanleg ingezien en ter gelegenheid van het hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie stukken aan het hof en de verdediging doen toekomen die als Fret-dossier werden omgeschreven. Het hof heeft geconstateerd dat diverse stukken waarvan de verdediging in eerste aanleg en in hoger beroep heeft medegedeeld dat deze deel uitmaakten van het (ten tijde van de inzage in eerste aanleg geldende) Fret-dossier, zich ook bij de stukken bevinden die in juni 2020 door het Openbaar Ministerie aan het hof en de verdediging als ‘Fret’-dossier zijn aangeboden.
Het hof merkt op dat de stukken van het Fret-dossier geen onderdeel uitmaakten van het procesdossier BRZ191, het procesdossier in de onderhavige strafzaak. In eerste aanleg heeft de verdediging die stukken uit het Fret-dossier mogen inzien en in tweede aanleg is aan haar een kopie verstrekt van hetgeen toen als Fret-dossier door het Openbaar Ministerie werd aangemerkt. Door deze laatste handeling is dat Fret-dossier aan het procesdossier toegevoegd.
Het hof merkt voorts op, dat essentiële vormverzuimen in het voorbereidende onderzoek door kunnen werken in het latere procesdossier en in zoverre van belang zijn bij de beoordeling of met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In dat geval dient inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak te zijn gemaakt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet door een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
Het hof acht het in het kader van het opzetten van een grootschalig onderzoek goed denkbaar dat daaraan een verkennend projectonderzoek voorafgaat. In het algemeen maakt een dergelijk verkennend projectonderzoek geen deel uit van het latere procesdossier, waardoor dit verkennend projectonderzoek veelal aan het zicht van de strafrechter onttrokken blijft.
Door de raadslieden van de verdachten is naar voren gebracht dat er nog steeds stukken in het Fret-dossier ontbreken die zij in eerste aanleg hebben gezien tijdens de inzage van dat dossier.
Het hof kan niet zelf vaststellen of gegevens in een eerder stadium wel of niet onderdeel hebben uitgemaakt van het Fret-dossier. Over de omvang van het Fret-dossier zijn verschillende, uiteenlopende uitlatingen gedaan. Zo heeft de raadsman van verdachte [mededader 11] gesproken over acht archiefdozen en heeft de als getuige gehoorde [mededader 4] junior (niet te verwarren met de verdachte [mededader 4] ), het over ‘een karretje met losse stukken, zo’n acht tot tien stapels’.
Het hof constateert in elk geval dat onderdelen van het Fret-dossier die in eerste aanleg door de verdediging van belang werden geacht en toen zijn benoemd, thans deel uitmaken van het Fret-dossier.
De verdediging heeft aangevoerd dat bepaalde stukken uit het Hosta-dossier thans ontbreken. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het het hof echter gebleken dat het Hosta dossier geen betrekking heeft op de in deze zaak tenlastegelegde feiten. Het betreft een ander strafdossier, dat geen rol speelt in de onderhavige strafzaak.
Ook is aangevoerd dat een observatieverslag ontbreekt. Zoals het hof hiervóór al heeft overwogen, is geenszins aannemelijk geworden dat die observatie in het kader van het onderhavige strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, zodat dat verslag niet tot de conclusie kan leiden dat het strafrechtelijk onderzoek eerder een aanvang heeft genomen.
De verdediging heeft voorts gewezen op thans ontbrekende handgeschreven aantekeningen, waaruit zou blijken dat sprake was van een ongeoorloofde uitwisseling van gegevens tussen de Belastingdienst, de gemeente en de politie. Tijdens de inzage van het Fret-dossier in eerste aanleg zijn door een van de verdachten foto’s gemaakt van een aantal van die handgeschreven aantekeningen. Deze foto’s zijn opgenomen in een in hoger beroep overgelegde pleitnota. Zoals het hof hierna nog zal bespreken, is van een onrechtmatige uitwisseling van gegevens echter geen sprake geweest, omdat die uitwisseling heeft plaatsgehad op basis van een convenant.
Het hof kan niet uitsluiten dat in het in hoger beroep overgelegde Fret-dossier meer stukken ontbreken dan de zojuist genoemde. Het hof gaat er echter van uit dat als dat stukken zouden zijn die voor de onderhavige strafzaak van belang zouden zijn, de verdediging dat kenbaar zou hebben gemaakt. Zij heeft immers in eerste aanleg ook inzage gehad in het oorspronkelijke Fret-dossier.
Vervolgens ligt de vraag voor of het feit dat thans stukken ontbreken in het Fret-dossier tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging zou moeten leiden.
Zoals hiervóór is overwogen, is deze sanctie alleen mogelijk, indien door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
Ten eerste merkt het hof op, dat niet kan worden vastgesteld welke stukken precies ontbreken in het in hoger beroep overgelegde Fret-dossier. Door de verdediging zijn echter geen ontbrekende stukken genoemd waarvan aannemelijk is dat die wezenlijk van belang zouden zijn voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak. Bovendien heeft de verdediging die thans ontbrekende stukken dan in elk geval ingezien tijdens de inzage in eerste aanleg. Toen is immers inzage verleend in alle stukken die op dat moment deel uitmaakten van het Fret-dossier, inclusief de handgeschreven aantekeningen. Van het onthouden van stukken aan de verdediging is derhalve in het geheel geen sprake geweest. Het procesdossier is door de politie ingeleverd en het verkennend vooronderzoek is (ergens) achtergebleven.
Inmiddels zijn er - sinds de eerste inzage - jaren verstreken. Het hof acht het daarbij niet ondenkbaar dat stukken van een onderzoek - dat reeds lang geleden is afgerond - op enig moment in het ongerede zijn geraakt, waaronder (persoonlijke) handgeschreven aantekeningen. Echter, het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een situatie waarin aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak op zodanige wijze tekort is gedaan, dat sprake is van een onherstelbare inbreuk op dat recht die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze in hoger beroep is gecompenseerd.
Het hof is derhalve van oordeel dat - voor zover er sprake is van ontbrekende stukken - dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet leiden. Evenmin is het hof van oordeel dat alsnog nader onderzoek moet worden gedaan naar het ‘verdwijnen’ en ‘terugvinden’ van het Fret-dossier, zodat het verzoek tot het wijzen van een tussenarrest wordt afgewezen. Ook de overige (voorwaardelijke) verzoeken die door de verdediging zijn gedaan in het kader van de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zoals het nader horen van getuigen, worden mitsdien door het hof afgewezen.