Conclusie
Nummer21/00814
middelklaagt dat het hof niet op een begrijpelijke wijze heeft gerespondeerd op het verweer dat de verdachte ‘geen oogmerk op de diefstal’ had en geen ‘medepleger is van de diefstal’. Het instappen in de auto ‘bij een ander, waar de sleutels al in het contact zitten’ zou geen ‘vreemde handeling (zijn) waarbij vraagtekens dienen te worden geplaatst’. En uit de bewijsvoering zou niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte ‘een gelijke dan wel een uitwisselbare rol hadden’. De steller van het middel merkt daarbij op dat de verdachte ‘slechts bijrijder van de medeverdachte’ was en dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte ‘met de medeverdachte een gezamenlijk plan had om de auto te stelen.’
proces-verbaal van aangifted.d. 7 maart 2020 van de politie eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 7 maart 2020 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
proces-verbaal van bevindingend.d. 7 maart 2020 van de politie eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
proces-verbaal van verhoor verdachted.d. 8 maart 2020 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: