ECLI:NL:HR:2017:415

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
14/05610
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met onvoldoende motivering van medeplegen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal in vereniging. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de diefstal van pallets, die op 10 december 2013 in Heeze zijn weggenomen. Hij verklaarde dat hij in de bestelbus, bestuurd door medeverdachte [betrokkene], in slaap was gevallen en pas bij een verkeerscontrole wakker werd. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte en [betrokkene] de diefstal gezamenlijk hebben uitgevoerd, mede op basis van de omstandigheden waaronder de verdachte kort na de diefstal werd aangetroffen in de bestelbus, die vol pallets was en waarin inbrekerswerktuigen werden aangetroffen. Het Hof achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, omdat deze niet aannemelijk maakte hoe hij niet op de hoogte kon zijn geweest van de diefstal.

De Hoge Raad herhaalt eerdere uitspraken en concludeert dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is. Echter, het tweede middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wordt gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes weken naar vijf weken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

14 maart 2017
Strafkamer
nr. S 14/05610
MD/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 oktober 2014, nummer 20/001094-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met een ander" (hierna: het medeplegen) ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 10 december 2013 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen pallets toebehorende aan Dupon."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben - zakelijk weergegeven - bevonden (dossierpagina's 67-69):
Op 11 december 2013 omstreeks 01.10 uur bevonden wij ons in Heeze, gemeente Heeze-Leende. Ons reed een Fiat Ducato tegemoet. Bij het voorbij rijden zagen wij dat er twee jonge personen in genoemd voertuig reden.
Gezien het tijdstip, de combinatie van de personen en de omgeving waar deze personen reden, besloten wij de bestuurder een stopteken te geven. Ons is ambtshalve bekend dat er veel inbraken worden gepleegd de laatste periode in Heeze.
Ik, [verbalisant 2] , reed achter de Fiat aan. Er werd een stopteken gegeven aan de bestuurder van de Fiat, waaraan werd voldaan. Mij, [verbalisant 2] , viel direct op dat de bestuurder aan het transpireren was op zijn (voor)hoofd. De bestuurder gaf mij op te zijn: [betrokkene] geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] . Op het verblijfsdocument dat de passagier aan mij, [verbalisant 1] , overhandigde stonden de personalia: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] .
Wij zagen dat de bestuurder, [betrokkene] , plotseling steeds heviger begon te transpireren en zich steeds zenuwachtiger gedroeg. Wij zagen dat het zweet letterlijk in druppel vorming langs zijn gezicht naar beneden viel. Wij zagen dat er stoomvorming plaatsvond op het hoofd [betrokkene] . Tijdens het spreken stotterde [betrokkene] lichtelijk en wist hij geen houding aan te nemen. Wij hadden het idee dat [betrokkene] zich zeer ongemakkelijk voelde door onze aanwezigheid. Ik, [verbalisant 2] , zag naast de bestuurderstoel waar [betrokkene] op zat 1 paar bevuilde werkhandschoenen.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat de passagier, [verdachte] , opeens met zijn rechterarm een beweging maakte langs de rechterzijde van zijn stoel. Om goed te kunnen zien wat [verdachte] aan het doen was, keek ik, [verbalisant 2] , in de richting van de zitplaatsen waar [verdachte] en [betrokkene] zaten. Ik, [verbalisant 2] , zag direct achter de zitplaats (rugleuning) [betrokkene] een lange koevoet liggen en een grote waterpomptang. Ik, [verbalisant 2] , keek vervolgens wederom achter de stoelen van de Fiat en zag achter de leuning van de zitplaats van [verdachte] een grote betonschaar staan.
Ik, [verbalisant 2] , besloot ter inbeslagname van andere inbrekerswerktuigen de voorzijde van de Fiat te doorzoeken en vond in het dashboardkastje een grote schroevendraaier.
Wij vroegen [betrokkene] waar zij zojuist vandaan kwamen. Hierop antwoordde [betrokkene] dat zij iemand hadden afgezet in Heeze bij De Poortmannen. Ons is bekend dat De Poortmannen een industrieterrein betreft in Heeze. Ook is ons bekend dat er de laatste tijd veel inbraken plaatsvinden in en om dat industrieterrein.
De Fiat werd vervolgens verder onderzocht ter inbeslagname. In de afgesloten laadruimte troffen wij grijskleurige pallets aan. Wij zagen dat de gehele laadruimte gevuld was met genoemde pallets.
[betrokkene] en [verdachte] werden vervolgens beiden aangehouden.
2. De aangever [betrokkene 2] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard (dossierpagina's 81-82):
Op 10 december 2013 omstreeks 17.00 uur verliet ik het bedrijf 'Dupon' aan de Industrieweg 81 te Heeze. Ik zag dat er 2 stapels van 14 pallets en 1 stapel van ongeveer 7 pallets stonden. Deze pallets waren grijs van kleur. Ik zag dat de 2 stapels van 14 pallets waren geseald met plastic.
Op 11 december 2013 omstreeks 08.15 uur kwam ik aan op mijn werk bij Dupon. Ik zag dat de rechterpoort, die toegang geeft tot het afgesloten terrein, openstond. Ik liep het terrein op. Ik zag op de plek waar de grijze pallets stonden plastic op de grond liggen waarmee de pallets waren geseald. Ik zag dat er 1 pallet was achtergebleven. De pallets zijn eigendom van het bedrijf Dupon.
Ik heb niemand de toestemming of het recht gegeven de pallets weg te nemen en zich deze toe te eigenen. Niemand had het recht daartoe.
3. De medeverdachte [betrokkene] heeft op 11 december 2013 - zakelijk weergegeven - verklaard (dossierpagina's 50-53):
V = vraag verbalisant
A = antwoord
A: Ik beken de diefstal van de pallets. Ik heb de pallets bij een bedrijf weggenomen. Ik had inderdaad ook gereedschap in de bestelbus liggen.
A: Ik ben gisteren omstreeks 23.55 uur naar het industrieterrein in Heeze gereden. Het industrieterrein is genaamd De Poortmannen. Ik ben daar naar een bedrijf gegaan en heb pallets in de bestelbus gedaan.
V: Als wij u de naam Dupon noemen, wat kunt u dan verklaren?
A: Als u dat zegt dan klopt dat wel.
V: Wie was er bij jou?
A: [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ).
4. De verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard (dossierpagina 26):
V = vraag verbalisant
A = antwoord
A: Op 10 december 2013 heb ik [betrokkene] gebeld. [betrokkene] heeft mij toen opgehaald.
V: Hoe laat heeft [betrokkene] jou opgehaald?
A: Dat zal omstreeks 23.30 uur zijn geweest.
V: Wie bedoel jij met ' [betrokkene] '?
A: [betrokkene] is de jongen die ook is aangehouden."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Subsidiair is ten verweer betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte [betrokkene] één of meer pallet(s) heeft gestolen. Verdachte ontkent en heeft verklaard dat hij in het door [betrokkene] bestuurde voertuig in slaap is gevallen, dat hij bij de verkeerscontrole pas is ontwaakt, dat hij dus niet betrokken is geweest bij de diefstal en daarvan ook niets heeft bemerkt.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit het bovengenoemde proces-verbaal blijkt dat verdachte kort na de diefstal is aangetroffen in het voertuig waarin de buit zich bevond. In zijn directe nabijheid bevonden zich inbrekerswerktuigen.
De verklaring van verdachte, die zou betekenen dat hij niet zou hebben gemerkt dat zijn mededader het voertuig tot stilstand heeft gebracht, is uitgestapt en na enige tijd de omvangrijke en relatief zware buit, kennelijk zonder lawaai te maken, heeft ingeladen, acht het hof volkomen ongeloofwaardig. Bij gebreke van een aannemelijke verklaring voor de bovenomschreven situatie kan het redelijkerwijze niet anders zijn dan dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft medegepleegd.
Ook in zoverre verwerpt het hof het verweer."
2.3.1.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld. De verdachte is op 10 december 2013 omstreeks 23.30 uur door Harold [betrokkene] opgehaald. Zij zijn samen in de door [betrokkene] bestuurde bestelbus naar het industrieterrein in Heeze gereden. Bij het daar gevestigde bedrijf Dupon zijn grijze pallets gestolen. [betrokkene] heeft bekend dat hij die pallets bij Dupon heeft weggenomen. Op 11 december 2013 omstreeks 01.10 uur bevond de verdachte zich in de door [betrokkene] bestuurde bestelbus in Heeze. Opsporingsambtenaren, die [betrokkene] toen een stopteken hadden gegeven, troffen achter de zitplaatsen van die bestelbus inbrekerswerktuigen aan en zij zagen dat de laadruimte geheel gevuld was met grijskleurige pallets.
2.3.2.
Het Hof heeft de verklaring van de verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de diefstal en daarvan ook niets heeft bemerkt omdat hij in het door [betrokkene] bestuurde voertuig in slaap is gevallen en pas bij de verkeerscontrole is ontwaakt, "volkomen ongeloofwaardig" geacht aangezien dat zou betekenen dat de verdachte niet zou hebben gemerkt dat [betrokkene] de omvangrijke en relatief zware buit kennelijk zonder lawaai te maken heeft ingeladen. Bij gebreke van een aannemelijke verklaring voor de hiervoor omschreven situatie kan het naar het oordeel van het Hof redelijkerwijze niet anders zijn dan dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft medegepleegd.
2.4.1.
Kennelijk heeft het Hof met betrekking tot de toedracht van de diefstal geoordeeld, mede in aanmerking genomen "de omvangrijke en relatief zware buit", dat de diefstal "in vereniging" is begaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.4.2.
Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of te zijnen laste medeplegen kan worden bewezen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412).
2.4.3.
Gelet hierop en in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, is het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte en [betrokkene] de diefstal gezamenlijk hebben uitgevoerd en derhalve zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde diefstal, niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes weken.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 maart 2017.