ECLI:NL:HR:2022:289

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
20/02389
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld en de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld, gepleegd op 17 januari 2018 in Gouda. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten met betrekking tot de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Het hof had vastgesteld dat de verdachte, na telefonisch contact met medeverdachten, naar Gouda was gereden en daar in de nabijheid van de overval was. De verdachte was niet een van de overvallers, maar het hof oordeelde dat zijn gedragingen duidden op medeplegen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verdachte als medepleger werd aangemerkt, gezien de omstandigheden die doorgaans met medeplichtigheid worden geassocieerd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft de vraag of de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de overval om als medepleger te worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukt dat voor de kwalificatie van medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist is, en dat de rechter dit moet motiveren aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. De Hoge Raad concludeert dat de vastgestelde gedragingen van de verdachte niet voldoende zijn om te concluderen tot medeplegen, en dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verdachte niet als medeplichtige werd aangemerkt. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02389
Datum22 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 juli 2020, nummer 22-002976-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, op en/of aan de openbare weg (Klimopstraat), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone en een autosleutel, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] en het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] en het trekken van de capuchon over het hoofd van die [benadeelde] en het vastpakken van die [benadeelde], zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2. Verder heeft het hof ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Op 17 januari 2018 maakte de aangever in de ochtend telefonisch een afspraak voor een ontmoeting in verband met een mogelijke aankoop door de aangever van een Macbook. Deze ontmoeting zou om 14.00 uur plaatsvinden in Gouda. Rond dat tijdstip kwamen twee jongens in de afgesproken straat aanlopen, waarvan één de aangever aansprak en zei dat hij het graag op de hoek van de straat af wilde handelen. Daarop is de aangever met zijn bus naar het einde van de straat gereden. Vervolgens is de aangever tussen 14.20 uur en 14.26 uur door de twee mannen, onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd van zijn telefoon en zijn autosleutel.
Ook op 17 januari 2018 ging de verdachte naar Gouda. De verdachte reed in een zwarte Audi. Ook de auto van [betrokkene 1], een VW Fox, reed die dag naar Gouda. Daarbij kan het volgende tijdpad worden vastgesteld:
13.56
uur: De Audi en de VW Fox reden vanaf de Tjalklaan in Rotterdam de A20 op richting Gouda. Voorafgaand hieraan reden beide voertuigen binnen de gemeente Rotterdam over de Pelgrimstraat en de Tjalklaan achter elkaar aan.
14.21
uur: De Audi reed op de Bosweg in Gouda, stapvoets. De auto reed langs de Woudstraat, in de richting van de Jan Philipsweg.
14.23
uur: De Audi reed met normale snelheid, de Klimopstraat in.
14.25
uur: Een man liep vanaf de Woudstraat in de richting van de Bosweg en daarna in de richting van de Jan Philipsweg.
14.28
uur: De Audi reed vanuit de Jan Philipsweg over de Bosweg in de richting van de Walvisstraat, ditmaal met hoge snelheid. De straten waar de Audi in Gouda werd gezien bevinden zich in de nabijheid van de Klimopstraat.
14.47
uur: De Audi reed op de Vierhavenstraat in Rotterdam.
15.38
uur: De Audi stond stil op de Maashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zat de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 1] en achterin [betrokkene 2]. Zij werden aangehouden.
In de Audi werd in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen, die van de aangever bleek te zijn.
De aangever herkende [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als de mannen die hem hadden overvallen.
In de auto en bij de verdachten werden diverse telefoons aangetroffen. [betrokkene 2], en [betrokkene 1] hadden ieder twee telefoons bij zich. In de auto werd verder nog een zwarte Nokia aangetroffen en toen de verdachte uitstapte viel er een witte iPhone op de grond.
Op de dag van de overval werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 1] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij de witte iPhone die bij het uitstappen van de verdachte op de grond was gevallen. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 1] en vond er kennelijk een gesprek plaats.
Oordeel hof
Ten aanzien van de witte iPhone
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank, verklaard dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was. In hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij deze thuis had gelaten. Gelet op deze wisselende verklaringen in samenhang met de omstandigheid dat er een witte iPhone op de grond viel toen de verdachte uitstapte, is het hof van oordeel dat deze witte iPhone moet hebben toebehoord aan de verdachte. Niet gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die dag de Audi heeft gebruikt en de iPhone daarin heeft achtergelaten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ieder twee telefoons bij zich hadden en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte geen telefoon bij zich had. Ten slotte is van belang dat de iPhone in ieder geval niet toebehoorde aan [betrokkene 1] gelet op het eerdere contact tussen het nummer van de iPhone en het nummer van [betrokkene 1].
Ten aanzien van het medeplegen
Uit het hiervoor weergegeven tijdvak kan worden afgeleid dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarbij valt op dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Gelet op het tijdvak waarin de overval heeft plaatsgevonden, is aannemelijk dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid rijden daarna. Bij deze omstandigheden past niet de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij in Gouda was om een rondje te maken. Die verklaring acht het hof dan ook niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zijn verklaring aangegeven dat de medeverdachten zowel op de heen- als de terugreis bij hem in de auto zaten. Gelet op de ARS-gegevens met betrekking tot de auto van [betrokkene 1], in samenhang met de aanwezigheid van de autosleutel in diens tasje, en het aantreffen van deze auto in Gouda, is dat niet aannemelijk. Het met twee auto's naar Gouda rijden vraagt in het licht van de overige bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, die hij kennelijk niet heeft willen geven.
De overval was kennelijk gepland. In de ochtend werd immers al een tijdstip afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden. Vervolgens vond er een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [betrokkene 1] waarna gezamenlijk richting Gouda werd gereden. De verdachte is iets meer dan een uur na de overval aangetroffen in een auto waarin zich ook [betrokkene 2] en [betrokkene 1], de plegers, van de overval, bevonden. Ook de telefoon van de aangever was in deze auto aanwezig.
De verdachte kende [betrokkene 2]. Hij was twee dagen eerder samen met hem gecontroleerd. Zowel [betrokkene 2], als de verdachte zouden eerder in het bezit zijn geweest van vuurwapens. [betrokkene 2] is ook degene die door de aangever is aangewezen als de man die in het bezit was van het vuurwapen. Het hof stelt vast dat de verdachte kort na de overval is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de overval duiden. Gelet op het met twee auto’s naar Gouda rijden en het rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, gaat het hof ervan uit dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen. Het hof betrekt daarbij dat de verklaring van de verdachte, onder meer over de reis naar Gouda, de reden van zijn aanwezigheid daar en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone, niet aannemelijk is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof ziet echter in de niet met de bewijsmiddelen overeenstemmende verklaringen van de verdachte aanleiding om aan te nemen dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige. Nu de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dat was gericht op het overvallen van de aangever.
Dat [betrokkene 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte pas na de overval heeft gevraagd wat er aan de hand was, merkt het hof niet aan als een contra-indicatie, nu ook deze verklaring in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.”
3.3
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Verder kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).
3.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na telefonisch contact te hebben gehad met [betrokkene 1], met de medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in twee auto’s gezamenlijk naar Gouda is gereden, dat de verdachte daar in de nabijheid van de Klimopstraat in een auto heeft rondgereden terwijl [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de Klimopstraat de aangever van zijn telefoon en autosleutel beroofden, en dat de verdachte vervolgens als bestuurder van deze auto heeft opgetreden toen daarmee [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met de gestolen goederen weer zijn weggereden. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. In aanmerking genomen dat de vastgestelde gedragingen van de verdachte doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, behoefde het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger van de overval is geweest nadere motivering. De in dat verband door het hof genoemde omstandigheden dat de verklaringen van de verdachte niet overeenstemmen met de bewijsmiddelen en dat de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol, zijn daartoe in dit geval onvoldoende.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 februari 2022.