uur: De Audi stond stil op de Maashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zat de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 1] en achterin [betrokkene 2]. Zij werden aangehouden.
In de Audi werd in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen, die van de aangever bleek te zijn.
De aangever herkende [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als de mannen die hem hadden overvallen.
In de auto en bij de verdachten werden diverse telefoons aangetroffen. [betrokkene 2], en [betrokkene 1] hadden ieder twee telefoons bij zich. In de auto werd verder nog een zwarte Nokia aangetroffen en toen de verdachte uitstapte viel er een witte iPhone op de grond.
Op de dag van de overval werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 1] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij de witte iPhone die bij het uitstappen van de verdachte op de grond was gevallen. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 1] en vond er kennelijk een gesprek plaats.
Oordeel hof
Ten aanzien van de witte iPhone
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank, verklaard dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was. In hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij deze thuis had gelaten. Gelet op deze wisselende verklaringen in samenhang met de omstandigheid dat er een witte iPhone op de grond viel toen de verdachte uitstapte, is het hof van oordeel dat deze witte iPhone moet hebben toebehoord aan de verdachte. Niet gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die dag de Audi heeft gebruikt en de iPhone daarin heeft achtergelaten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ieder twee telefoons bij zich hadden en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte geen telefoon bij zich had. Ten slotte is van belang dat de iPhone in ieder geval niet toebehoorde aan [betrokkene 1] gelet op het eerdere contact tussen het nummer van de iPhone en het nummer van [betrokkene 1].
Ten aanzien van het medeplegen
Uit het hiervoor weergegeven tijdvak kan worden afgeleid dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarbij valt op dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Gelet op het tijdvak waarin de overval heeft plaatsgevonden, is aannemelijk dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid rijden daarna. Bij deze omstandigheden past niet de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij in Gouda was om een rondje te maken. Die verklaring acht het hof dan ook niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zijn verklaring aangegeven dat de medeverdachten zowel op de heen- als de terugreis bij hem in de auto zaten. Gelet op de ARS-gegevens met betrekking tot de auto van [betrokkene 1], in samenhang met de aanwezigheid van de autosleutel in diens tasje, en het aantreffen van deze auto in Gouda, is dat niet aannemelijk. Het met twee auto's naar Gouda rijden vraagt in het licht van de overige bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, die hij kennelijk niet heeft willen geven.
De overval was kennelijk gepland. In de ochtend werd immers al een tijdstip afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden. Vervolgens vond er een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [betrokkene 1] waarna gezamenlijk richting Gouda werd gereden. De verdachte is iets meer dan een uur na de overval aangetroffen in een auto waarin zich ook [betrokkene 2] en [betrokkene 1], de plegers, van de overval, bevonden. Ook de telefoon van de aangever was in deze auto aanwezig.
De verdachte kende [betrokkene 2]. Hij was twee dagen eerder samen met hem gecontroleerd. Zowel [betrokkene 2], als de verdachte zouden eerder in het bezit zijn geweest van vuurwapens. [betrokkene 2] is ook degene die door de aangever is aangewezen als de man die in het bezit was van het vuurwapen. Het hof stelt vast dat de verdachte kort na de overval is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de overval duiden. Gelet op het met twee auto’s naar Gouda rijden en het rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, gaat het hof ervan uit dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen. Het hof betrekt daarbij dat de verklaring van de verdachte, onder meer over de reis naar Gouda, de reden van zijn aanwezigheid daar en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone, niet aannemelijk is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof ziet echter in de niet met de bewijsmiddelen overeenstemmende verklaringen van de verdachte aanleiding om aan te nemen dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige. Nu de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dat was gericht op het overvallen van de aangever.
Dat [betrokkene 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte pas na de overval heeft gevraagd wat er aan de hand was, merkt het hof niet aan als een contra-indicatie, nu ook deze verklaring in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.”