Uitspraak
[woonplaats].
[betrokkene 1]aan verbalisanten voornoemd:
[medeverdachte], op 16 januari 1991 afgelegd aan de verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven —:
19 oktober 1993.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 1993 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van diefstal door twee of meer verenigde personen, maar werd wel veroordeeld tot een geldboete van 150 gulden. De verdachte had geen uitvoeringshandelingen verricht en was slechts in de nabijheid van de plaats delict aanwezig geweest. De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en de mededaders, wat essentieel is voor mededaderschap. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De bewezenverklaring van diefstal in vereniging werd niet naar de eisen der wet gemotiveerd, en de Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest voor zover aan zijn oordeel onderworpen. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van actieve betrokkenheid bij een delict voor het vaststellen van mededaderschap.