ECLI:NL:HR:2018:548

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
16/05198
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest in verband met valsheid in geschrift bij hypotheekaanvraag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1954, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin zij was veroordeeld voor valsheid in geschrift. De zaak betrof het gebruik van valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen voor een hypotheekaanvraag. De verdachte had in de periode van 18 juli 2011 tot en met 19 augustus 2011 opzettelijk gebruik gemaakt van deze documenten, die waren opgesteld door BV [A]. De werkgeversverklaringen waren onjuist ingevuld, waarbij onder andere was vermeld dat de verdachte geen directeur/aandeelhouder was, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval was.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat de verdachte opzet had op het gebruik van de valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen. De enkele omstandigheid dat de verdachte had kunnen en moeten zien dat de verklaringen onjuist waren, was niet voldoende om opzet aan te nemen. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het hof voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering bij het aannemen van opzet in strafzaken, vooral in gevallen van valsheid in geschrift. De zaak toont aan dat de rechterlijke macht kritisch moet zijn op de bewijsvoering die ten grondslag ligt aan veroordelingen, vooral wanneer het gaat om de intenties van de verdachte.

Uitspraak

10 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05198
AJ/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 oktober 2016, nummer 21/003857-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraken van de feiten 3 en 4 in de zaak met parketnummer 05/862933-13 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover aan het cassatieberoep onderworpen en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het onder 6 bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 18 juli 2011 tot en met 19 augustus 2011, te Utrecht en/of Apeldoorn, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een model-werkgeversverklaring d.d. 19 juli 2011, afgegeven door BV [A] ten behoeve van [medeverdachte] , en
- een model-werkgeversverklaring d.d. 19 juli 2011, afgegeven door BV [A] ten behoeve van [verdachte] , zijnde een model-werkgeversverklaring een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die model-werkgeversverklaringen echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin, dat zij die model-werkgeversverklaringen heeft gevoegd of heeft doen voegen bij de stukken voor de aanvraag van een hypothecaire lening op het pand [a-straat 1] te Apeldoorn, en bestaande die valsheid hierin, dat in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- in de model-werkgeversverklaring ten behoeve van [medeverdachte] was vermeld dat geen sprake was van directeur- en/of aandeelhouderschap, en
- in de model-werkgeversverklaring ten behoeve van [verdachte] was vermeld dat sprake was van een dienstverband tussen BV [A] enerzijds en [verdachte] anderzijds, waarbij [verdachte] de functie van directrice zou uitoefenen."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Naar aanleiding van een aanvraag om een hypothecaire lening is op 18 juli 2011 door de Direktbank Vastgoed Hypotheken, gevestigd te Utrecht, een offerte uitgebracht aan verdachte en [medeverdachte] voor een eerste hypothecaire inschrijving op het kantoorpand gelegen aan de [a-straat 1] te Apeldoorn. Volgens de offerte dienden - voor zover in dit verband van belang - werkgeversverklaringen te worden overgelegd van verdachte en van [medeverdachte] . De offerte is door verdachte en [medeverdachte] voor akkoord ondertekend.
Ten behoeve van verdachte en [medeverdachte] zijn op 19 juli 2011 werkgeversverklaringen opgesteld die namens de werkgever in Apeldoorn zijn ondertekend door [betrokkene 3] . Volgens de werkgeversverklaringen is BV [A] te Apeldoorn de werkgever van verdachte en van [medeverdachte] . Op beide formulieren is bij de vraag of de werknemer directeur/aandeelhouder is, het hokje "nee" aangekruist. Verder is op beide formulieren aangekruist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een aanstelling in vaste dienst. Bij [medeverdachte] is als functie ingevuld dat hij werkt als adviseur, bij verdachte is ingevuld dat zij werkt als directrice algemeen.
Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte] in zijn aanwezigheid de hypotheekofferte hebben getekend en dat de werkgeversverklaringen toen al klaar lagen.
Op 19 augustus 2011 is op naam van verdachte en [medeverdachte] een hypotheek van € 360.000,- verleend inzake het pand [a-straat 1] te Apeldoorn.
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 14 november 2011 komt naar voren dat [medeverdachte] vanaf 15 oktober 2010 directeur en enig aandeelhouder was van BV [A] en dat verdachte vanaf 15 oktober 2010 lid was van de Raad van Commissarissen.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat haar vader ( [medeverdachte] ) een eigen incasso vennootschap heeft gehad in Apeldoorn aan de [a-straat 1] met de naam Rechtskundig [A] en dat hij van dat bureau nog steeds bestuurder is. [B] is op 1 juni 2010 opgericht omdat haar vader aangaf te willen stoppen en zijn werkzaamheden aan haar te willen overdragen.
Dit beeld komt ook naar voren in verklaringen van personeelsleden die hebben gewerkt bij BV [A] . Zo heeft getuige [betrokkene 1] verklaard dat hij werkzaam was bij BV [A] en dat deze eind 2009/begin 2010 is overgegaan naar [B] . Ze gingen verhuizen naar het [b-straat]. Vanaf dat moment was [betrokkene 4] de directeur en eindverantwoordelijk.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij [betrokkene 4] sinds juli 2010 kent en dat zij toen directeur was van [B] . Hij heeft geen werkzaamheden verricht voor [B] en was daartoe ook niet gevolmachtigd.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en hij salaris kregen omdat de onderneming aan [betrokkene 4] was overgedaan voor één euro. De salarisbetalingen moesten worden aangemerkt als een verkapte verkrijgingsprijs van de oude vennootschap.
Uit de verklaringen van meerdere medewerkers komt naar voren dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen werkzaamheden verrichtte voor BV [A] en/of [B] . Zo heeft [betrokkene 1] , van 12 augustus 1998 tot 1 oktober 2013 werkzaam voor BV [A] en/of [B] , verdachte nooit zien werken bij BV [A] en/of [B] . Ook [betrokkene 2], vanaf maart 2010 werkzaam bij [B] , heeft verklaard dat verdachte geen werkzaamheden verrichtte op kantoor."
2.2.3.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"(...) Op de werkgeversverklaringen is informatie ingevuld die niet overeenkomt met de werkelijkheid.
(...) Op het moment dat verdachte de werkgeversverklaring bij de ondertekende hypotheekofferte voegde had zij niet alleen kunnen maar ook moeten zien dat de verklaringen onjuist waren ingevuld. Door toch de werkgeversverklaringen bij de offerte te voegen heeft verdachte naar het oordeel van het hof met opzet gebruikgemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift."
2.3.
Uit de bewijsvoering kan het opzet van de verdachte op het gebruikmaken van de valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen niet zonder meer worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat de verdachte op het moment dat zij de werkgeversverklaringen bij de hypotheekofferte voegde "niet alleen [had] kunnen maar ook [had] moeten zien" dat de verklaringen onjuist waren ingevuld, kan de gevolgtrekking dat de verdachte daarvan met opzet gebruik heeft gemaakt, niet dragen.
2.4.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 april 2018.