Conclusie
Nummer21/03676
middelkeert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep. Die niet-ontvankelijkverklaring zou berusten op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen. En het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het instellen van hoger beroep heeft nagelaten zijn ware persoonsgegevens bekend te maken zou zijn verworpen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
[verdachte] ,
'een persoon zich noemende: [verdachte]’. Nu er geen foto in de ID-staat is opgenomen, zal ik de foto op de Italiaanse identiteitskaart op naam van [verdachte] . bij de dagvaarding voegen. Verbalisant heeft in het proces-verbaal immers gerelateerd dat dit een goed gelijkende pasfoto is.
[verdachte] ,
NJ2001/499 m.nt. Schalken. Uw Raad formuleerde een aantal bezwaren tegen het anoniem aanwenden van rechtsmiddelen. Als eerste bezwaar werd aangevoerd: ‘een rechterlijke beslissing die is gewezen ten laste van een anonieme verdachte kan vaak niet worden tenuitvoergelegd terwijl zij ook niet verwerkt kan worden in het justitiële documentatieregister’. Uw Raad oordeelde ‘dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen de einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens’.
NJ2003/543 ging Uw Raad op de in 2001 ingeslagen weg voort. Naar het oordeel van Uw Raad was ‘geen sprake van een inbreuk op de verklaringsvrijheid van de verdachte in het kader van de bewijsgaring’. Nu hoger beroep was ingesteld ‘ten name van N.N.’, had het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep: ‘Daaraan doet niet af dat de raadsman na het verstrijken van de voor het instellen van hoger beroep gestelde termijn bij brief alsnog de personalia van de verdachte heeft opgegeven.’
NJ2007/13 was de verdachte in het bestreden arrest aangeduid als ‘NN, zich noemende [verdachte]’, nadat het hof in het kader van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep had vastgesteld dat de ter terechtzitting verschenen verdachte niet [verdachte] was. Uw Raad overwoog dat het hof met die aanduiding klaarblijkelijk tot uitdrukking heeft willen brengen ‘dat de verdachte als anonymus moet worden aangemerkt nu hij het rechtsmiddel niet onder zijn eigen naam heeft aangewend’. Uw Raad maakte dat oordeel ‘tot het zijne’. Nu de verdachte onder dezelfde valse naam cassatieberoep had ingesteld werd het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. [3]
NJ2013/426 was in eerste aanleg een vonnis gewezen gesteld ten name van ‘een persoon, zich noemende [A]’. De verdachte was in eerste aanleg ter zake van het misdrijf van art. 231 Sr tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld. Tegen dat vonnis was hoger beroep ingesteld ‘namens de verdachte [A]’. Ter terechtzitting in hoger beroep gaf de verdachte een andere naam en geboortedatum op. Het hof overwoog dat het niet over aanwijzingen beschikte ‘dat de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven personalia onjuist zijn’ en leidde daaruit af dat onder opgave van valse personalia hoger beroep was ingesteld. A-G Harteveld formuleert twee punten van twijfel bij ’s hofs oordeel en overwegingen. Het eerste betreft de toepasselijkheid van de NN-jurisprudentie. In de aanduiding ‘een persoon, zich noemende [A]’, zou wel een naam zijn genoemd. Dat het onder een valse naam aanwenden van een rechtsmiddel in het arrest van 12 december 2006 met het anoniem aanwenden van een rechtsmiddel is gelijkgesteld, voert Harteveld terug op de bijzonderheden van het geval. De situatie waarin een rechtsmiddel onder een ‘evident bedrieglijke naam’ wordt ingesteld zou zich niet voordoen; Harteveld meent dat de aanvankelijke opgave door de verdachte van mogelijk onjuiste persoonsgegevens niet los gezien kan worden ‘van het aan de verdachte tenlastegelegde bezit van een vals reisdocument waarin diezelfde persoonsgegevens waren vermeld’. Hij wijst er voorts op dat in eerste aanleg door en namens de verdachte is betoogd ‘dat hij dat reisdocument heeft gebruikt om te kunnen vluchten naar Nederland’ en dat het noemen van mogelijk valse persoonsgegevens ‘sterk verweven (is) met de beoordeling van het strafbare feit zelf en de proceshouding die de verdachte op dat punt (althans in eerste aanleg) ingenomen heeft’. Anders dan in het arrest van 12 december 2006 zou hier niet een ‘kennelijke wens tot frustreren van de autoriteiten bij de opsporing en vervolging van een geheel ander strafbaar feit’ voorop staan. [4] Het tweede punt van twijfel dat Harteveld noemt, betreft de omstandigheid dat het hof geen nader onderzoek heeft verricht naar de identiteit van de verdachte. Maar het heeft zijn voorkeur het middel op het eerste punt van twijfel te laten slagen. Die lijn is vervolgens door Uw Raad gekozen:
een persoon zich noemende [verdachte] ’.’ De politierechter heeft vervolgens geconstateerd dat de dagvaarding is aangepast.