ECLI:NL:HR:2013:886

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
11/05655
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Identiteitskwestie bij hoger beroep in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte, die zich voordeed als [verdachte], werd in eerste aanleg door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam veroordeeld voor een misdrijf op basis van artikel 197 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep niet ontvankelijk was omdat de identiteit van de verdachte niet correct was vastgesteld. De verdediging stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte in werkelijkheid [betrokkene 1] was, en dat de vingerafdrukken niet konden worden geverifieerd. Het Hof concludeerde dat de verdachte niet de juiste persoonsgegevens had opgegeven bij het instellen van het hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad herhaalde echter dat het hoger beroep niet was ingesteld tegen een vonnis waarin de verdachte op andere wijze dan bij naam was aangeduid. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de verdachte in werkelijkheid anders genaamd was, niet automatisch leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/05655
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 november 2011, nummer 23/004199-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.
De Politierechter in de Rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 24 september 2010 - gesteld ten name van een persoon zich noemende [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] - ter zake van het misdrijf van art. 197 (oud) Sr veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Onderzoek ter terechtzitting
(...)
De raadsvrouw heeft gesteld dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte in werkelijkheid [betrokkene 1] is. Nimmer is gebleken en niet kan worden geverifieerd dat de vingerafdrukken van [betrokkene 1] en [verdachte] identiek zijn.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Op 3 september 2008 heeft [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, een onderzoek ingesteld ten aanzien van verdachte, zich noemende [verdachte], geboren [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].
Uit onderzoek is gebleken dat de vreemdeling daadwerkelijk is genaamd [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat verdachte nimmer documenten of informatie heeft verstrekt die tot vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit hebben geleid. Verdachte heeft op 15 augustus 2008 zijn medewerking verleend aan de vervaardiging van een dactyloscopisch signalement. Op chronologische volgorde is het dactyloscopisch signalement van de vreemdeling als volgt geregistreerd:
(...)
Op 27 september 1990 heeft [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 een visumaanvraag in Nederland gedaan. Als referent is opgegeven [betrokkene 2] wonende te [woonplaats]. De visumaanvraag kan - volgens referent - vervallen, zo blijkt uit het bericht van 17 januari 1991 van de commissaris van politie [verbalisant 3]. Op 12 november 2008 is er in Suriname een vergelijkend dactyloscopisch onderzoek verricht. Nadat het dactyloscopisch signalement van [verdachte] werd geclassificeerd werd met deze vingerafdrukken gezocht in de op de afdeling aanwezige dactyloscopische verzameling. Uit dit onderzoek bleken de vingerafdrukken identiek te zijn aan de vingerafdrukken afkomstig van het dactyloscopisch signalement van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. [betrokkene 1] is aangehouden geweest door de Surinaamse politie op 19 november 1989 in verband met poging moord/ poging doodslag.
Op 30 september 2008 is verdachte gehoord door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Verdachte verklaart op de vraag "Kent u ene [betrokkene 2] uit [woonplaats]?:"Ja, dat is een jeugdvriend van mij vanuit Suriname."
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte is [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Zijn identiteit is niet zoals namens hem bij het instellen van hoger beroep opgegeven: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].
Uit de art. 449-452 Wetboek van Strafvordering, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens (HR 27 februari 2001, NJ 2001, 499). Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen (HR 12 december 2006, NJ 2007, 13).
Het hof stelt vast - in het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot de identiteit van de verdachte is overwogen - dat het instellen van het hoger beroep niet is geschied op de wijze als in de wet voorzien.
Het hof zal de verdachte, gezien het vorenstaande, niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep."
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat uit de art. 449-452 Sv, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens. Het spreekt vanzelf dat in zodanig geval die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen (vlg. HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6694, NJ 2007/170).
2.5.
Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, doet dit geval zich hier niet voor nu het hoger beroep niet is ingesteld tegen een vonnis waarin de verdachte op andere wijze dan bij name is aangeduid. In aanmerking genomen voorts dat namens [verdachte] hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis dat is gewezen ten laste van een persoon zich noemende [verdachte], en dat door de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard dat - naar de Hoge Raad begrijpt - haar cliënt degene is ten wiens laste het vonnis is gewezen, leidt de enkele omstandigheid dat de verdachte in werkelijkheid is genaamd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.
2.6.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2013.