ECLI:NL:HR:2006:AZ3287

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00527/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep bij gebruik van valse naam door verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door een verdachte die een valse naam had opgegeven. De verdachte, aangeduid als 'NN, zich noemende [verdachte]', had in het hoger beroep niet zijn ware persoonsgegevens bekendgemaakt. Het Hof had eerder vastgesteld dat de ter terechtzitting verschenen verdachte niet de persoon was die hij beweerde te zijn. De Hoge Raad herhaalde de relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (HR NJ 2001, 499) en oordeelde dat een rechtsmiddel slechts kan worden aangewend onder bekendmaking van de ware persoonsgegevens van de verdachte. Aangezien de verdachte in zijn akte van cassatie dezelfde valse naam had gebruikt, kon hij niet in het cassatieberoep worden ontvangen. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof werd bevestigd. Deze beslissing benadrukt het belang van het correct indienen van rechtsmiddelen en de noodzaak om de juiste persoonsgegevens te verstrekken, zoals voorgeschreven in de artikelen 449-452 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

12 december 2006
Strafkamer
nr. 00527/06
SY/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 augustus 2005, nummer 23/001615-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Almere Binnen".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 4 maart 2005, waarbij de verdachte ter zake van "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Vooropgesteld moet worden dat uit de art. 449-452 Sv, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens (HR 26 februari 2001, NJ 2001, 499).
3.2. Het Hof heeft de verdachte in de bestreden uitspraak aangeduid als "NN, zich noemende [verdachte]" nadat het in het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep had vastgesteld dat de ter terechtzitting verschenen verdachte niet was [verdachte]. Klaarblijkelijk heeft het Hof met de aanduiding aldus tot uitdrukking willen brengen dat de verdachte als anonymus moet worden aangemerkt nu hij het rechtsmiddel niet onder zijn eigen naam heeft aangewend. Dit oordeel maakt de Hoge Raad tot het zijne.
3.3. Blijkens de akte van cassatie heeft de verdachte het beroep ingesteld onder dezelfde valse naam. Gelet op hetgeen is vooropgesteld kan een rechtsmiddel slechts worden aangewend onder bekendmaking van de persoonsgegevens van de verdachte. Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen. Nu de verdachte heeft nagelaten die bij het aanwenden van het rechtsmiddel te noemen kan hij in het cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 12 december 2006.