ECLI:NL:HR:2014:2915

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
12/03336
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep zonder bekendmaking persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door een verdachte, aangeduid als 'NN1290320071650'. De verdachte had het beroep ingesteld zonder haar persoonsgegevens bekend te maken, wat volgens de Hoge Raad in strijd is met de bepalingen van de artikelen 449-452 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze artikelen regelen de wijze waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend en stellen dat een verdachte, die in een rechterlijke beslissing op andere wijze dan bij naam is aangeduid, geen rechtsmiddel kan aanwenden zonder bekendmaking van zijn persoonsgegevens.

De advocaat van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, had in de schriftuur betoogd dat de verdachte toch ontvankelijk zou moeten zijn in het cassatieberoep. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden geen aanleiding gaven om terug te komen op eerder gegeven oordelen, waaronder een arrest van 27 februari 2001. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte in deze situatie niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep, omdat zij had nagelaten haar persoonsgegevens bekend te maken.

De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van persoonsgegevens bij het aanwenden van rechtsmiddelen en bevestigt de strikte toepassing van de wet in dit opzicht. De Hoge Raad verklaarde de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het beroep, waarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam werd bekrachtigd.

Uitspraak

7 oktober 2014
Strafkamer
nr. 12/03336
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 2012, nummer 23/003531-07, in de strafzaak tegen:
NN1290320071650, geboren op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Namens de verdachte wordt in de schriftuur uitvoerig beargumenteerd het standpunt ingenomen dat de verdachte kan worden ontvangen in het cassatieberoep, hoewel zij dat beroep heeft ingesteld zonder haar persoonsgegevens bekend te maken.
2.2.
De aangevoerde gronden vormen voor de Hoge Raad geen aanleiding terug te komen van zijn in het arrest van 27 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0259, NJ 2001/499) en nadien gewezen arresten gegeven oordeel. Dat oordeel houdt in dat uit de art. 449-452 Sv, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens.
2.3.
Het Hof heeft de verdachte in het bestreden arrest aangeduid als "NN1290320071650". Blijkens de akte van cassatie heeft de verdachte het beroep ingesteld onder "NN1290320071650". Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan een verdachte een rechtsmiddel slechts aanwenden onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens. Nu de verdachte dit heeft nagelaten, kan zij in het cassatieberoep niet worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 oktober 2013.