Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een einduitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, aangeduid als NN, had beroep ingesteld tegen een arrest van het hof van 15 april 2016. De advocaat van de verdachte, G.P. Dayala, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 11 juli 2017 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte, wiens persoonsgegevens niet bekend waren gemaakt, geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen een einduitspraak zonder dat zijn persoonsgegevens bekend zijn. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel niet kan worden voorkomen, zelfs niet nadat de beroepstermijn is verstreken en de persoonsgegevens alsnog bekend zijn geworden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van bekendmaking van persoonsgegevens in dergelijke gevallen, en benadrukt de procedurele vereisten die gelden voor het aanwenden van rechtsmiddelen in het strafrecht.