6.6De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“Inhoud van het klaagschrift
[…]
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
[…]
Gelet op het oordeel van de rechtbank en het gerechtshof dat er geen ernstige bezwaren zijn, meent de raadsman dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend klager gaat veroordelen voor de voorliggende verdenking en daarbij een schadevergoedingsmaatregel gaat opleggen. Niet is gebleken dat er nog substantieel onderzoek plaatsvindt dat hier een ander licht op zou kunnen werpen.
[…]
Primair verzoekt de raadsman dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren omdat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het in deze zaak tot een bewezenverklaring zal komen. Subsidiair meent de raadsman dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gaat worden, zelfs al zou het feit bewezen worden verklaard. Niet gebleken is dat een advocaat zich voor de nabestaanden heeft gemeld en de rechtbank kan dan ook niet aannemen dat er een vordering zal worden ingediend. Ook daarom dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard.
[…]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet. Het in beslag genomen geldbedrag dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het onderzoek loopt nog. Het betreft een complexe moordzaak. Er is een belastende verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] dat klager heeft meegeholpen aan de moord. De telefoon van klager peilt uit op de plaats delict en er is een blikje gevonden op plaats delict 3 waarop het DNA van klager is aangetroffen. Dat het gerechtshof onvoldoende ernstige bezwaren heeft aangenomen maakt niet uit, omdat het onderzoek nog loopt. Het summiere karakter van deze procedure maakt dat het niet de bedoeling is te treden in verdenkingen en feiten waarover een rechter later nog moet oordelen. Als de feiten op tafel liggen en het helder is, dan kan dat, maar dat is in deze zaak niet aan de orde. Er is voldoende aanwezig om op dit moment aan te nemen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat op basis van het einddossier aan de verdachte een verplichting tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 4 maart 2021 is op de voet van artikel 94a Sv voornoemd geldbedrag in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van medeplegen van moord/doodslag.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654). Ten aanzien van het beslag op de voet van artikel 94a Sv
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, derde lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
In het onderhavig geval is sprake van een geldbedrag dat volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoort en dat dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer oordeelt de rechtbank als volgt.
Er is sprake van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. Dat de raadkamer van de rechtbank en het gerechtshof in maart 2021 hebben geoordeeld dat geen sprake was van ernstige bezwaren waarop de voortduring van de voorlopige hechtenis kon worden gebaseerd betekent niet dat er geen sprake meer is van een verdenking. Naar het oordeel van de rechtbank is die verdenking er nog wel, gelet op de verklaring van Urbas, het DNA van klager dat is aangetroffen op het bierblikje dat op de plaats delict is aangetroffen en de zendmastgegevens van het telefoonnummer van klager. Het summiere karakter van deze procedure brengt verder met zich mee dat de rechtbank thans niet vooruit wil lopen op de door de zittingsrechter te nemen beslissing aangaande het bewijs, temeer aangezien de officier van justitie heeft aangegeven dat het onderzoek nog loopt en het strafdossier nog niet compleet is. Dat brengt met zich mee dat op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer, de rechtbank van oordeel is dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.”