Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
18 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 27 oktober 2015, met nummer RK 001901-14. De klager, geboren in 1974, heeft een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat van de klager, B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke zijn gehecht aan de beschikking. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de klager schriftelijk heeft gereageerd via zijn andere advocaat, R. van Leusden.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Het tweede middel betreft de klacht dat de bestreden beslissing niet in het openbaar is uitgesproken. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat uit de stukken niet blijkt dat de beslissing overeenkomstig artikel 24, eerste lid, Sv in het openbaar is uitgesproken. Dit betekent dat de klacht terecht is, en de Hoge Raad heeft besloten om zelf de bestreden beslissing ter openbare terechtzitting uit te spreken, zoals ook is gebeurd in een eerdere uitspraak van 15 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ7799).
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Deze beschikking is gegeven op 18 april 2017 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.