“Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [aangeefster] onbetrouwbaar is en van het bewijs dient te worden uitgesloten. Nu verdachte alleen door aangeefster als dader van de overval wordt aangewezen, is er bij uitsluiting van de verklaring van aangeefster verder geen bewijs voor de betrokkenheid van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat ook zonder bewijsuitsluiting onvoldoende bewijs voorhanden is voor deze betrokkenheid, nu de verklaring die aangeefster heeft afgelegd geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel en de overige verklaringen ‘van horen zeggen’ zijn.
[…]
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Op 14 december 2017 relateerde verbalisant [verbalisant 1] als volgt:
Op 13 december 2017. omstreeks 21.30 uur, kreeg ik de melding te gaan naar de [a-straat 1] te Roermond. Aldaar zou een beroving zijn geweest en zou gedreigd zijn met een mes. Om 21.35 uur was ik ter plaatse. Ik sprak met de meldster [aangeefster]. Zij deelde mij mede dat de dader 15 minuten geleden was weggelopen en dat de dader een vaste klant betrof. Ze wist dat deze bij de [B] werkzaam was geweest. Ze deelde ons mede dat de jongen welke aan de linker gokautomaat stond, samen met de dader gegokt zou hebben ’s middags. Ik zag dat de aangeefster wees naar een jongen in de zaak. Deze jongen gaf op te zijn: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1995.
Aangeefster [aangeefster] verklaarde op 13 december 2017 als volgt:
Op woensdag 13 december 2017 was ik omstreeks 21.15 uur aan het werk in mijn snackbar op de [a-straat 1] te Roermond. Achterin de zaak staan twee gokkasten. Op een van die kasten was een jongeman aan het spelen, al zeker vanaf 17.00 uur. Die jongen komt hier vaker. Op enig moment was hij door zijn geld heen en zei hij dat hij ergens geld ging halen. De jongen verliet de zaak voor ongeveer vijf minuten. Even later (21.15 uur) zag ik dat de jongen weer binnenkwam. Ik stond op dat moment achter de toonbank. Ik zag dat de jongen achter de toonbank langs naar mij toe kwam lopen. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat hij boos was en dat hij zijn geld terug wilde hebben. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vasthield. Ik hoorde dat hij zei dat ik niet mocht praten, anders zou hij mij steken. Terwijl hij dat zei hield hij het mes naar mij gericht ter hoogte van mijn buik. Ik zag dat de jongen uit het kastje onder de kassa een doorzichtige plastic zak met daarin 2-euro munten pakte. Daarna is de jongen achter de balie vandaan gelopen en verliet hij de zaak. Ik kan de jongen als volgt omschrijven: 20 a 25 jaar oud, licht getinte huidskleur, ongeveer 1.75m lang, zwart kort haar, zwart baardje, helemaal in het zwart gekleed. Ik ben heel erg geschrokken van wat er gebeurd is. Ik was heel bang dat mij iets aangedaan zou worden. Ik weet dat die jongen vroeger voor [B] werkte.
Aangeefster [aangeefster] verklaarde op 17 december 2017 als volgt:
De jongen die al vanaf 17.00 uur aan het gokken was speelde op de rechter gokkast. Ik weet nu dat hij [verdachte] heet. Verder was er een andere jongen op de linker gokkast aan het spelen. Deze jongen was na de overval ook weer in de cafetaria toen de politie daar was. Ongeveer twee maanden geleden kwamen [verdachte] en die jongen samen in een bus van de [B]. Ik heb direct nadat [verdachte] wegrende naar de politie gebeld. Hij is vanaf 17.00 uur totdat hij kort voor de overval wegging, de hele tijd in de cafetaria geweest. Omstreeks 21.20 uur vertelde [verdachte] dat hij geld ging halen. Ik zag dat hij de cafetaria verliet en in de richting van de [b-straat] liep.
Ongeveer 5 minuten later kwam hij terug lopen. Toen [verdachte] terugkwam stond ik achter de toonbank. Ik zag [verdachte] voor mij staan. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes had. Ik zag dat hij met de punt van het mes in mijn richting wees. Hij hield het mes ongeveer 15 centimeter van mijn lichaam af. Ik hoorde hem zeggen: “[aangeefster], ik ben boos, ik wil mijn geld terug”. Hij hield zijn linkerhand tegen mijn mond zodat ik niet kon praten. Hij zei toen: "Niet praten, niks zeggen anders steek ik jou”. Ik zag dat hij onder de kassa een zak met kleingeld, met daarin munten van 2 euro pakte. Daarna ging hij weg en zag ik dat hij wegrende in de richting van de [b-straat]. Twee maanden geleden kwam [verdachte] bij de cafetaria met een [B] bus. Hij droeg toen ook kleren van [B]. Ik ben bij [betrokkene 2] geweest en heb tegen hem gezegd dat zijn broer mij overvallen had en met een mes bedreigd had. Ik zei dat ik mijn geld terug wilde hebben, ongeveer 400 euro. [betrokkene 2] zei dat hij naar zijn broer zou gaan en dit zou onderzoeken. Later werd ik gebeld door [betrokkene 2]. Hij zei toen dat het 150 euro was.
Aan aangeefster werd een foto getoond van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]. Aangeefster verklaarde: Dat is hem. Hij is het zeker. Voor 100 procent, nee voor 200 procent. Ik zag al aan de achterzijde dat hij het is.
Opmerking verbalisant [verbalisant 2]: bij het pakken van de foto keek aangeefster tegen de achterzijde van het fotoblad. Door de lichtinval riep zij al, nog voordat zij de foto van voren had gezien: “Dat is hem”.
Door [betrokkene 2] werd bevestigd dat aangeefster op 14 of 15 december 2017 bij hem is geweest en hem confronteerde met de overval op haar cafetaria. Ook heeft hij naar aanleiding van dat bezoek contact gehad met zijn broer [verdachte] .
Getuige [betrokkene 1] verklaarde op 20 januari 2018 als volgt:
Ik heb op 13 december 2017 gewerkt tot 16.00 uur of 16.30 uur. Ik ben pakketbezorger bij [B]. Ik ben naar de cafetaria gegaan. Ik heb daar ook even op de gokkast gespeeld. Er staan twee fruitmachines. In eerste instantie stond ik alleen bij de gokkast en even later kwam een andere jongen binnen die op de gokkast naast mij ging spelen. Ik heb ongeveer een half uurtje gespeeld en ben toen naar een jongen gegaan om mijn haar te laten knippen. Rond 22.00 uur ben ik weer naar de cafetaria gegaan. Ik hoorde toen dat de zaak was overvallen. Ik hoorde dat de eigenaresse van de cafetaria vertelde dat de jongen die haar overvallen had, ’s middags samen met mij aan de gokkast had gestaan. Die jongen heet [verdachte] .
Op 19 januari 2018 relateerde verbalisant [verbalisant 3] als volgt:
Op 21 december 2017 heb ik de beelden bekeken van een camera die zicht had op de kruising van de [a-straat] met de [c-straat]. Ik zag op deze beelden op 13 december 2017 om 21.17 uur een persoon vanuit de richting van de friture lopend in beeld kwam en in de richting van de [b-straat] liep. Vervolgens zag ik dat ongeveer anderhalve minuut later, om 21.18 uur, een persoon, die geheel voldeed aan het signalement van de persoon op de beelden van 21.17 uur, weer uit de richting van de [b-straat] aan kwam lopen en in de richting van de friture liep. Daarna zag ik dat dezelfde persoon diezelfde avond om 21.21 uur rennend vanuit de richting van de friture in de richting van de [b-straat].
Bij de fouillering van verdachte werd op 23 januari 2018 een mobiele telefoon inbeslaggenomen. Het toestel was voorzien van 2 simkaarten met de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2]. De aansluiting van het nummer [telefoonnummer 1] werd in september 2017 beëindigd. Uit de gegevens opgeslagen op de telefoon bleek dat onder de contacten 3 keer een contact ' [verdachte] ’ staat opgeslagen, waaronder 1 keer ’ [verdachte] ’. Aan alle drie de contacten is het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en het emailaccount [e-mailadres] gekoppeld.
Uit mastgegevens van 13 december 2017 blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zich, in de periode dat de overval werd gepleegd, heeft bevonden in een geografisch gebied te Roermond waarin de plaats delict is gelegen.
Verdachte verklaarde op 23 januari 2018 als volgt:
Ik ben te bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. V: Wij hadden nog een ander telefoonnummer, namelijk het nummer [telefoonnummer 2]. A: Dat is hem. Ik heb namelijk twee simkaarten in de telefoon.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting als volgt:
Ik was bij iemand in dienst die als ZZP-er bij [B] werkte. Ik ken een jongen genaamd [betrokkene 1]. Het klopt dat mijn broer [betrokkene 2] contact met mij heeft opgenomen met de vraag of ik iets met de overval te maken heb gehad.
Overwegingen
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde. Daartoe betwist hij allereerst de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, die bovendien onvoldoende steun vindt in enig ander bewijsmateriaal.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster wel degelijk betrouwbaar is. Haar verklaring wordt immers ondersteund door de verklaring van getuige [betrokkene 1], de camerabeelden, de telefoon- en mastgegevens en de bevindingen omtrent het contact met [betrokkene 2] . Dat aangeefster en verdachte ten tijde van de overval alleen in de cafetaria waren, brengt daarom niet mee dat de verklaring van aangeefster niet of minder betrouwbaar is. De rechtbank merkt daarbij op dat aangeefster in hoofdlijnen consistent verklaart omtrent hetgeen haar is overkomen en dat niet is gebleken van enig motief van aangeefster verdachte onterecht te beschuldigen. Aangeefster heeft onmiddellijk na de overval aangegeven dat de dader een vaste klant is en dat hij ’s middags samen met getuige [betrokkene 1] heeft staan gokken in haar cafetaria. Deze getuige bevestigt dit en noemt ook de naam van verdachte. Verder geeft aangeefster meteen een duidelijke omschrijving van de dader. Verdachte, zoals hij er toen blijkens de in het dossier aanwezige foto uitzag, past binnen die omschrijving. Voorts weet aangeefster te melden dat de door haar beschreven dader voor [B] heeft gewerkt, wat (later) juist blijkt. Het blote feit dat aangeefster in haar verhoor door de politie aanvankelijk een andere naam heeft genoemd dan die van verdachte en zij verder heeft verklaard dat de dader mogelijk in een BMW X6 reed, wat niet het geval was, is op zichzelf dan onvoldoende haar hele verklaring als onbetrouwbaar te bestempelen en voor bewijs onbruikbaar te achten zoals de raadsman ingang heeft willen doen vinden. De rechtbank tekent hierbij aan dat aangeefster de naam van de dader op het moment van haar eerste verklaring niet kende. Het enig dat haar kennelijk voor ogen stond was alle beschikbare informatie met de politie te delen in de zoektocht naar de dader van de overval op haar cafetaria. In deze zoektocht past ook haar bezoek aan [betrokkene 2] , de broer van verdachte. Dit bezoek wordt ook bevestigd door deze broer en aangeefster is daar ook eerlijk over in haar verklaring. De conclusie van de raadsman dat uit dit bezoek moet worden afgeleid dat aangeefster zich tijdens de overval kennelijk niet bedreigd heeft gevoeld, onderschrijft de rechtbank niet. Het een sluit het ander immers niet uit en aangeefster heeft op 13 december 2017 duidelijk verklaard dat ze ten tijde van de overval erg bang was dat haar iets aangedaan zou worden. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.”