Conclusie
Inleiding
Het middel
Bewezenverklaring en bewijsmiddel 4 (verklaring van de verdachte)
Het relevante verweer van de verdediging
Noodweerexces
"(...) Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de mogelijk eerdere noodweersituatie in elk geval ten einde was op het moment dat de verdachte wegliep en na enkele ogenblikken terugkeerde naar de vechtpartij en dat de verdachte reeds daarom ten aanzien van de toen door hem gepleegde
Het juridisch kader
NJ2016/316, m.nt. Rozemond tot uitgangspunt te worden genomen:
Inleiding
NJ2021/226, m.nt. Jörg klaagt het cassatiemiddel over het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte aanvallend van aard waren en dat daarom het beroep van de verdachte op noodweer moet worden verworpen. Het hof was van de volgende feiten en omstandigheden uitgegaan. De verdachte liep achter twee vrienden van A aan naar de fietsenstalling, terwijl de verdachte wist dat één van hen mogelijk een mes bij zich droeg. Kort daarna werd de verdachte met een mes in zijn arm gestoken. Volgens het hof was er op dat moment weliswaar sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar deze was niet geïnitieerd door A, en bovendien had de verdachte zich aan die situatie kunnen onttrekken en kon dit gezien alle omstandigheden ook van hem gevergd worden. De medeverdachte was op een gegeven moment weggerend en werd daarbij achtervolgd door A, die tijdens de achtervolging een baksteen (of iets dergelijks) onderhands vasthield. De verdachte rende op zijn beurt achter A aan. Vanaf dat moment was er, aldus het hof, een nieuwe situatie ontstaan, waarin de verdachte de aanval had gezocht en die even later zou ontaarden in de gewelddadige bejegening van A. De gedragingen van de verdachte waren naar het oordeel van het hof toen aanvallend van aard, omdat hij zich eerder aan het hele gedoe had kunnen onttrekken en hij (in plaats daarvan) gericht en met grote snelheid achter A aan was gerend en direct grof geweld tegen A had uitgeoefend zonder dat toen en daar sprake was van een noodweersituatie. Dit geweld was bovendien disproportioneel. Mede als gevolg van de gedragingen van de verdachte lag A al snel in hulpeloze toestand op de grond. Toen B vervolgens op de verdachte en zijn medeverdachte kwam afrennen, kennelijk om hen ervan te weerhouden nog langer door te gaan met hun geweld tegen A, die inmiddels bewegingloos op de grond lag, werd het geweld eveneens tegen B gericht. Ook op dat moment, zo overwoog het hof, was het handelen van de verdachte aanvallend van aard en was het door hem uitgeoefende geweld daarenboven disproportioneel. Met verwijzing naar de rechtsoverwegingen 3.1.2 en 3.3. van het (hierboven genoemde) overzichtsarrest vond de Hoge Raad het oordeel van het hof dat het door de verdachte tegen A en B gebruikte geweld in die zin aanvallend van aard was, niet zonder meer begrijpelijk. Het hof had immers ook vastgesteld dat de verdachte, voordat hij achter A was aangerend, zelf was gestoken door een persoon uit het groepje waartoe A en B behoorden, dat op het moment dat de verdachte achter A was aangerend sprake was van een aanval door A op de medeverdachte, en dat daarna B op de verdachte en de medeverdachte was af komen rennen. Daarnaast had het hof geen nauwkeurige feitelijke vaststellingen gedaan over bijvoorbeeld het tijdsverloop tussen deze incidenten, noch over het moment waarop en de context waarin de verdachte de bewezenverklaarde gedragingen tegen A en B had verricht. De verwerping van het beroep op noodweer was daarom ontoereikend gemotiveerd.
NJ2009/177, waarnaar de Hoge Raad in meergenoemd overzichtsarrest verwijst, betrof een vechtpartij waaraan een woordenwisseling tussen de verdachte en het latere slachtoffer B voorafging. De verdachte werd kwaad om de opmerkingen die B maakte en stond op. Over en weer vielen klappen. Omstanders probeerden de twee mannen uit elkaar te halen, hetgeen niet lukte. Terwijl de verdachte op de grond lag, nam hij zijn pistool ter hand en laadde het door. Toen de verdachte weer stond, richtte hij het wapen op B en schoot in diens richting. Ten gevolge van zijn verwondingen overleed B. Het beroep op noodweerexces werd door het hof verworpen, onder meer omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte disproportioneel had gereageerd uit angst en paniek, zoals door de verdediging was gesteld. Uit de verklaring van een omstander bleek namelijk dat de verdachte kwaad was op B. Naar eigen zeggen was de verdachte in paniek geraakt nadat hij het dodelijke schot had afgeleverd, en dacht hij ‘Shit, wat heb ik gedaan’. De Hoge Raad stelde voorop dat uit het voor noodweerexces geldende vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Het oordeel van het hof dat de ten tijde van de vechtpartij
reeds bestaandekwaadheid van de verdachte jegens B doorslaggevend was geweest voor het schieten en niet de gestelde paniek en angst die door het handelen van B was veroorzaakt, gaf volgens de Hoge Raad echter geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en was evenmin onbegrijpelijk, terwijl voor een verdere toetsing in cassatie geen plaats was.
Bespreking van het middel
doorde aanval op hem was opgewekt, als factor die had bijgedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging en (iv) het niet in de weg staan van een beëindiging van de noodweersituatie aan een geslaagd beroep op noodweerexces. Over hetgeen de raadsvrouw in mijn aanduiding onder (iii) en (iv) heeft aangevoerd, lees ik in ’s hofs motivering van de verwerping van het beroep op noodweer(exces) niets terug. Gelet hierop en gezien het hiervoor geschetste juridisch kader, meen ik dat het hof het onderbouwde beroep op noodweerexces ontoereikend heeft gemotiveerd. De vaststellingen door het hof, dat tussen het geweld op de eerste verdieping en de schermutseling op het plateau ongeveer 25 seconden waren gelegen en dat op de eerste verdieping een grote lege ruimte was ontstaan, maken dat naar mijn inzicht niet anders. Mitsdien heeft het hof het beroep op noodweerexces verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.