Het eerste middel en de bespreking daarvan
3. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van de voorbedachte raad onvoldoende met redenen is omkleed, nu het hof daaraan ten onrechte een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte ten grondslag heeft gelegd.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in of de periode van 28 februari 2017 tot en met 01 maart 2017 te Dordrecht, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] verwurgd en/of gewurgd, als gevolg waarvan die [slachtoffer] geen, althans onvoldoende, lucht en/of zuurstof kon inademen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
5. Aan deze bewezenverklaring heeft het hof de in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen ten grondslag gelegd, waarnaar ik hier verwijs. Voorts heeft het hof de volgende bewijsoverwegingen in het arrest opgenomen:
Op 1 maart 2017 heeft de politie in de woning aan de [a-straat] te Dordrecht het stoffelijk overschot aangetroffen van de 10 jaar oude [slachtoffer] . Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht en door de patholoog Maes is vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals.
Voorts is op aanvraag van patholoog Maes door dr. Vincenten-van Maanen, apotheker-toxicoloog, toxicologisch onderzoek verricht op het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] . In het bloed van [slachtoffer] is oxazepam aangetroffen. In het femoraalbloed (bloed uit de dijbeenader) is een werkzame concentratie gemeten. In het rapport wordt vermeld dat oxazepam een benzodiazepine is. Het rapport vermeldt voorts dat benzodiazepinen stoffen zijn met een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking. De toxicoloog heeft geconcludeerd dat het bewustzijn van [slachtoffer] hierdoor ten tijde van het overlijden zal zijn beïnvloed.
Deskundige Pouwels van het NFI heeft onderzoek gedaan naar vezel- en biologische sporen en DNA-onderzoek verricht naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . Uit zijn rapport blijkt dat in de hals van [slachtoffer] uitsluitend DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van [slachtoffer] en dat van de verdachte.
Er is tenslotte onderzoek gedaan naar het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] . De NFI-deskundige, forensisch arts Karst, concludeert in zijn rapport “vervolgonderzoek over moment van overlijden van een minderjarige” dat [slachtoffer] meest waarschijnlijk is overleden tussen 28 februari 2017 15:20 uur en 1 maart 2017 03:40 uur.
De situatie in de woning aan de [a-straat] op 28 februari en 1 maart 2017
[slachtoffer] woonde samen met zijn ouders -verdachte en [betrokkene 1] - en zijn zus [betrokkene 2] in de woning aan de [a-straat] . Tussen de verdachte en [betrokkene 1] bestonden al enige tijd spanningen. Dat was ook eerder het geval geweest. [betrokkene 1] had in het verleden al enkele keren voor kortere of langere tijd de echtelijke woning verlaten. De laatste keer was in 2016 toen zij gedurende 5 maanden met haar kinderen [betrokkene 2] en [slachtoffer] in een appartement boven het café van haar ouders heeft gewoond. In augustus 2016 was zij weer met haar kinderen teruggekeerd in de woning aan de [a-straat] . Op 28 februari 2017 heeft [betrokkene 1] na een ruzie de woning verlaten. Rond 23.00 uur is getuige [betrokkene 3] , de achterbuurman van de verdachte, korte tijd in de woning geweest. Nadat [slachtoffer] in aanwezigheid van [betrokkene 3] en de verdachte om 23.10 uur met zijn moeder had gebeld, heeft [betrokkene 3] de woning verlaten.
De sms-berichten met de Samsung van verdachte en de telefooncontacten met de telefoon van [slachtoffer]
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij hetzij in persoon hetzij via whatsapp aan [betrokkene 3] telefoonnummers van dealers heeft gevraagd omdat zijn cocaïne op was. In de woning van de verdachte zijn twee telefoons aangetroffen: de Samsung telefoon van de verdachte en de iPhone van [slachtoffer] . Beide telefoons zijn door de politie onderzocht.
De verdachte kon met zijn eigen telefoon niet bellen omdat het telefoonabonnement al enige tijd was afgesloten. Hij kon met die telefoon uitsluitend WhatsAppberichten sturen of via WhatsApp bellen wanneer hij een wifi verbinding had. In de nacht van 28 februari op 1 maart heeft [betrokkene 3] om 01.42 uur naar de Samsung van de verdachte via WhatsApp het telefoonnummer “ [telefoonnummer] ” gestuurd, gevolgd door het bericht “Marokkaan”. Met de Samsung van de verdachte wordt vervolgens om 01.43 uur terug geappt “thanks maat”. Vervolgens wordt 3 minuten later -om 01.46 uur- met de iPhone van [slachtoffer] het door [betrokkene 3] aan de verdachte geappte nummer gebeld. Ook om 01.47, 01.51, 03.19, 04.20 en 05.07 uur wordt dit nummer gebeld met de iPhone van [slachtoffer] . De politie heeft vastgesteld dat uit de historische verkeersgegevens van het nummer [telefoonnummer] blijkt dat al deze contacten zijn doorgezet naar de voicemail. Tot een daadwerkelijk gesprek is het dus nooit gekomen. Om 01.47 uur wordt met de Samsung van de verdachte een bericht naar [betrokkene 3] geappt inhoudende “ander nummer”, waarop [betrokkene 3] om 01.48 uur terug appt “heb geen nummers meer”. Ook om 01.49 en 01.50 uur worden met de Samsung naar [betrokkene 3] WhatsApp berichten verzonden waarin om andere nummers wordt gevraagd. [betrokkene 3] heeft telkens geantwoord -laatstelijk om 01.51 uur- dat hij geen andere nummers had. Rondom dit app-verkeer wordt zoals hiervoor opgemerkt het eerder genoemde 06-nummer met de iPhone van [slachtoffer] gebeld.
Op grond van de verklaring van de verdachte, die wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene 3] , dat hij die nacht [betrokkene 3] om een nummer van een dealer heeft gevraagd, alsmede op grond van de telefoongegevens van de Samsung van de verdachte en de iPhone van [slachtoffer] , concludeert het hof dat de verdachte degene was die gedurende die nacht beschikte over de Samsung en de iPhone en de gehele nacht ook beide telefoons in combinatie met elkaar heeft gebruikt. Dat [slachtoffer] dit nummer heeft gebeld, acht het hof uitgesloten, alleen al vanwege het feit dat hij niet zelf over het nummer van de dealer beschikte, nu het die nacht was geappt naar de telefoon van de verdachte. Voorts is het nummer nog gebeld om 05.07 uur, een uur voordat de verdachte 112 heeft gebeld en bovendien een tijdstip waarop [slachtoffer] naar alle waarschijnlijkheid al was overleden.
De verdachte heeft verklaard, dat hij die nacht op enig moment in de woonkamer in slaap is gevallen en om 06.00 uur wakker is geworden. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen over het gebruik van de telefoon van [slachtoffer] door de verdachte en gelet op de processen-verbaal betreffende de telefoongegevens, concludeert het hof dat de verdachte die nacht niet in slaap is gevallen zoals hij stelt, maar dat hij die nacht op verschillende tijdstippen geprobeerd heeft om met de telefoon van [slachtoffer] contact te maken met een dealer en derhalve voortdurend actief is geweest. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op enig moment in slaap is gevallen, om 06.00 uur wakker is geworden en die nacht geen gebruik heeft gemaakt van de telefoon van [slachtoffer] , is dan ook kennelijk leugenachtig en uitsluitend bedoeld om de waarheid te bemantelen. In het verlengde hiervan concludeert het hof dat er in de bewuste nacht, naast verdachte en [slachtoffer] , niemand anders in de woning geweest is. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor de veronderstelling dat er na het vertrek van [betrokkene 3] nog iemand anders in de woning was of is geweest.
[slachtoffer] is overleden ten gevolge van samendrukkend en/of omsnoerend geweld op zijn hals. In de hals van [slachtoffer] zijn uitsluitend DNA-sporen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte en dat van [slachtoffer] . De verdachte was de betreffende nacht als enige met [slachtoffer] in de woning en de verdachte is gedurende de gehele nacht wakker geweest. Het kan dan ook niet anders dan dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] in de nacht van 28 februari op 1 maart 2017 opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Nu het hof heeft vastgesteld dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, moet het de vraag beantwoorden of hier sprake was van moord of doodslag. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis, en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Zoals onder het kopje "inleiding" is opgemerkt, blijkt uit het toxicologisch rapport dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] een werkzame concentratie oxazepam is aangetoond, en dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] daardoor is beïnvloed. Oxazepam heeft een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking. In de woning van de verdachte is een doosje van 15 stuks oxazepam aangetroffen, waarin er nog maar 1 tablet aanwezig was. Op het aangetroffen doosje staat duidelijk dat het een geneesmiddel is dat de rijvaardigheid kan beïnvloeden en dat het medicijn het reactievermogen kan beïnvloeden.
De politie heeft de internethistorie van de telefoon van de verdachte bekeken. Op 25 februari 2017 wordt via Google gezocht middels de zoektermen “is oxazepam gevaarlijk” en “dosering oxazepam”. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend deze zoektermen te hebben gebruikt. De verdachte heeft verklaard dat hij het doosje oxazepam bij het opruimen had gevonden en dat hij wilde weten wat de werking was.
Het hof stelt vast dat de verdachte bekend was met de werking van het middel en naar het oordeel van het hof kan het ook niet anders dan dat de verdachte [slachtoffer] die nacht oxazepam heeft toegediend. Alleen de verdachte is immers in de uren voorafgaande aan de dood van [slachtoffer] met hem in de woning geweest. Zoals de verdachte zelf bij herhaling - en ook ter terechtzitting in hoger beroep - heeft verklaard hield [slachtoffer] niet van medicijnen en zou hij die nooit uit zichzelf innemen. Ook het hof acht het uitgesloten dat [slachtoffer] , tien jaar oud, die nacht zonder het aan zijn vader te vragen medicijnen uit een doosje heeft gehaald en heeft ingenomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] oxazepam gegeven kennelijk met geen ander doel dan hem slaperig te maken. Van een (medische) reden of aanleiding voor de toediening is niet gebleken en het hof gaat er daarom vanuit dat de verdachte [slachtoffer] het middel heeft toegediend als onderdeel van zijn op enig moment genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven. Door het effect van oxazepam, zou het makkelijker voor hem zijn om de wurgings/verwurgingshandelingen waarmee hij voornemens was [slachtoffer] van het leven te beroven, te kunnen verrichten.
Nadat de verdachte [slachtoffer] oxazepam had toegediend, moet hij, gelet op de bevindingen van de toxicoloog betreffende de aangetroffen oxazepam in het bloed, nog enige tijd hebben gewacht totdat het middel werkzaam was. Pas toen dat het geval was heeft de verdachte zijn volgende handeling verricht als onderdeel van het uitvoeren van zijn voorgenomen besluit. Hij heeft [slachtoffer] door wurging/verwurging om het leven gebracht.
Het hof stelt vast dat de verdachte - in ieder geval na de toediening van oxazepam met het doel [slachtoffer] slaperig te maken - zich enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft afgewacht totdat de oxazepam werkzaam was en daaruit blijkt dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Nadat hij dit middel had toegediend, had hij nog terug kunnen komen op zijn eerder genomen besluit. De verdachte heeft dat niet gedaan. Van een contra-indicatie voor de hierboven geschetste feitelijke toedracht is niet gebleken. Het hof concludeert dan ook dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”
6. Met betrekking tot de voorbedachte raad heeft de Hoge Raad in het arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963,NJ2014/156, m.nt. Keulen het volgende overwogen: “3.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342,NJ2012/518). 3.4. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
7. Voorts mag volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een verklaring van de verdachte, die naar het oordeel van de feitenrechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen, tot het bewijs meewerken. Zodanig oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in andere bewijsmiddelen dan de verklaring(en) van de verdachte.
Bespreking
8. Aan het middel is ten grondslag gelegd de stelling dat het hof de bewezenverklaring van ook de voorbedachte raad met name heeft gestoeld op de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte, voor zover deze inhoudt dat hij de telefoon niet heeft gebruikt en die avond heeft geslapen en om 06:00 uur wakker is geworden. Het bewijsgebruik van die verklaring van de verdachte zou – volgens de uitleg die de stellers van het middel hieraan geven – bedoeld zijn om de waarheid te verhullen “dat verdachte [die nacht, A-G] niet heeft geslapen en degene is die [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg Oxazepam heeft toegediend en vervolgens heeft gedood”. Uit de omstandigheid dat de verdachte de telefoon van [slachtoffer] wel heeft gebruikt om die nacht cocaïne te bestellen, kan naar het oordeel van de stellers van het middel evenwel nog niet worden afgeleid dat de verdachte die verklaring heeft afgelegd om te bemantelen dat hij [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg van het leven heeft beroofd: “die stap is te groot om te kunnen zetten”.
9. In deze klacht kan ik de stellers van het middel niet volgen. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij in de nacht van 28 februari op 1 maart 2017 op enig moment in slaap is gevallen, om 06:00 uur wakker is geworden en die nacht geen gebruik heeft gemaakt van de telefoon van [slachtoffer] , kennelijk leugenachtig is en uitsluitend bedoeld is om de waarheid te bemantelen. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat het hof de kennelijke leugenachtigheid van die verklaring van de verdachte (rechtstreeks) heeft gebezigd tot het bewijs dat de verdachte [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg van het leven heeft beroofd, is het gebaseerd op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft de kennelijke leugenachtigheid van die verklaring immers gebruikt voor de motivering van zijn tussenconclusie dat in de bewuste nacht, naast verdachte en [slachtoffer] , niemand anders in de woning is geweest, dat dus de verdachte toen als enige met [slachtoffer] in de woning was en dat (gelet op de historische verkeersgegevens van de telefoons) de verdachte gedurende de gehele nacht wakker is geweest. Daarbij heeft het hof betrokken de bevindingen van patholoog Maes en het DNA-rapport van deskundige Pouwels, waaruit blijkt dat [slachtoffer] door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals om het leven is gekomen en dat in de hals van [slachtoffer] uitsluitend DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van [slachtoffer] en dat van de verdachte. Het is dit een en ander, dat het hof in onderlinge samenhang bezien ten grondslag heeft gelegd – niet aan de bewezenverklaring van voorbedachte raad, maar – aan zijn tussenconclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
10. Het hof heeft vervolgens zijn oordeel dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar met voorbedachte raad gehandeld heeft, op andere feiten en omstandigheden gebaseerd dan de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte dat hij in de bewuste nacht tot 06:00 uur in slaap was gevallen en geen gebruik heeft gemaakt van de telefoon van [slachtoffer] . Wat betreft die andere feiten en omstandigheden heeft het hof vastgesteld dat het de verdachte moet zijn geweest die [slachtoffer] oxazepam heeft toegediend, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat blijkens de internethistorie van zijn telefoon de verdachte enkele dagen daarvoor heeft gezocht naar – kort gezegd – de werking en dosering van oxazepam, dat hij derhalve op de hoogte was van de slaapverwekkende werking van dat middel en dat het om de door het hof genoemde redenen uitgesloten te achten is dat [slachtoffer] die medicijnen zelf heeft ingenomen. Gelet op de bevindingen van de toxicoloog betreffende de aangetroffen oxazepam in het bloed van [slachtoffer] , moet de verdachte nog enige tijd hebben gewacht totdat het middel werkzaam was. Het zijn déze feiten en omstandigheden waarop het niet onbegrijpelijke oordeel van het hof is gebaseerd dat de verdachte – in ieder geval na de toediening van oxazepam met het doel [slachtoffer] slaperig te maken – zich enige tijd heeft kunnen beraden op het al dan niet uitvoeren van zijn voorgenomen besluit en de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
11. De klacht dat het hof de kennelijke leugenachtigheid (ook) heeft gebruikt voor het bewijs van de voorbedachte raad, mist derhalve feitelijke grondslag. De bewezenverklaring van moord is naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed.
12. Het middel faalt.