ECLI:NL:HR:2021:314

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
19/05757
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak wegens overschrijding van redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1976, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat C.C. Polat heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, behalve wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de raadsman van de verdachte in hoger beroep heeft gepleit over de lange duur van de procedure, die begon met de aanhouding van de verdachte op 16 september 2014 en de eerste aanleg op 20 maart 2018. De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn is geschonden, maar het hof heeft hierop geen gemotiveerde beslissing gegeven. Dit gebrek in de uitspraak van het hof heeft geleid tot het cassatiemiddel dat terecht is voorgesteld.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden te verminderen tot acht maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05757
Datum2 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 december 2019, nummer 23-001239-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.C. Polat, advocaat te Breukelen UT, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn dat namens de verdachte is gedaan.
3.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2019 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“2. Allereerst kan ik er niet omheen door te beginnen met de opmerking dat het zeer kwalijk is dat deze zaak zo lang op zich heeft laten wachten. Geachte Leden, het was 16 september 2014, toen cliënt werd aangehouden en 20 maart 2018 toen deze zaak in eerste aanleg voorkwam.
(...)
124. Het behoeft geen betoog dat de redelijke termijn geschonden is, maar de verdediging noemt het toch. Van een afdoening binnen twee jaren in eerste aanleg is geen sprake. We zijn vandaag 5 jaar en drie maanden verder.”
3.3
De raadsman heeft hiermee een verweer gevoerd waarop het hof een gemotiveerde beslissing had moeten geven. Omdat zo’n beslissing in de uitspraak van het hof ontbreekt, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
3.4
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. Aangenomen moet worden dat in eerste aanleg de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 maart 2021.