“
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hof stelt aan de hand van de akte van uitreiking mededeling uitspraak vast dat de verdachte in ieder geval op 2 oktober 2019 bekend is geworden met de op 23 oktober 2017 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Ingevolge het bepaalde in artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had de verdachte binnen veertien dagen nadat hij op 2 oktober 2019 bekend was geworden met de einduitspraak hoger beroep dienen in te stellen. Namens de verdachte is echter eerst op 25 oktober 2019 hoger beroep ingesteld, derhalve na het verstrijken van genoemde termijn.
Nu het hoger beroep na het verstrijken van genoemde termijn is ingesteld, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
6. Op de terechtzitting van het hof van 20 januari 2020 was de verdachte aanwezig. Hij werd niet bijgestaan door een raadsman. Blijkens het daarvan opgemaaktee proces-verbaal heeft de verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat hij eerder, binnen de gestelde beroepstermijn, een bezwaarschrift had ingediend bij het arrondissementsparket te Utrecht. Voor alle duidelijkheid geef ik hieronder weer wat de verdachte toen heeft verklaard:
“De handtekening op de akte van uitreiking is mijn handtekening. Ik ben op 2 oktober 2019 bekend geworden met de op 23 oktober 2017 in eerste aanleg gegeven einduitspraak. U zegt mij dat ik ingevolge het bepaalde in artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering binnen veertien dagen nadat ik op 2 oktober 2019 bekend was geworden met de einduitspraak hoger beroep had moeten instellen. U constateert dat namens mij op 25 oktober 2019 hoger beroep is ingesteld, derhalve niet binnen veertien dagen. Ik ben mij hiervan bewust. Op de akte van uitreiking staat:
"Arrondissementsparket te Utrecht" en een postbusadres.
Omstreeks 10 oktober 2019 heb ik een bezwaarschrift aan dat postbusadres verzonden. Omdat ik geen bevestiging kreeg, heb ik telefonisch contact met het arrondissementsparket te Utrecht opgenomen. Mij is toen medegedeeld dat indien men mijn bezwaarschrift had ontvangen, men dat zou hebben doorgestuurd naar de rechtbank Den Haag. Daarop heb ik contact met de rechtbank Den Haag opgenomen. Mij is medegedeeld dat ik nog hoger beroep kon instellen. Dat heb ik vervolgens ook gedaan. Volgens mijn raadsman was de dagvaarding voor de zitting in eerste aanleg niet goed betekend. Ik heb die dagvaarding nooit ontvangen.”
7. De advocaat-generaal heeft hierop desgevraagd meegedeeld te persisteren bij de eerder gedane vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het namens hem ingestelde hoger beroep en daarnaast opgemerkt:
“Uit het bezwaarschrift d.d. 25 oktober 2019 volgt dat de verdachte eerder een bezwaarschrift heeft verzonden. Dat eerste bezwaarschrift heb ik evenwel niet in het dossier aangetroffen. Ik kan dus niet nagaan of het verhaal van de verdachte klopt. Gelet op die stand van zaken persisteer ik bij mijn vordering. Het is aan de verdachte om de juiste procedure te volgen.”
8. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich de akte instellen hoger beroep. Deze akte houdt het volgende in:
“Parketnummer 96-111775-17