ECLI:NL:HR:2014:856

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
13/02212
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar dit was pas na het verstrijken van de appeltermijn ingediend bij de juiste instantie. De advocaat van de verdachte, mr. P.H.W. Spoelstra, had eerder een volmacht gestuurd naar de griffie van een ander gerecht, wat niet voldeed aan de eisen van de Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de indiening niet tijdig was gedaan. De Hoge Raad bevestigde dat het instellen van hoger beroep moet gebeuren door een verklaring op de griffie van het gerecht waar de beslissing is gegeven, en dat dit ook geldt voor een door de raadsman gevolmachtigde griffiemedewerker. De enkele omstandigheid dat de raadsman een volmacht had verzonden naar een andere griffie, leidde niet tot een ander oordeel. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, en verwierp het beroep.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. 13/02212
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2013, nummer 22/004382-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu hij niet binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep heeft ingesteld.
Desgevraagd naar zijn standpunt verklaart de raadsman dat hij reeds op 10 september 2012 appel had ingesteld doch bij de verkeerde instantie, namelijk bij de strafgriffie van het gerechtshof. Op basis van de doorzendplicht is vervolgens onmiddellijk bij de strafgriffie van de rechtbank appel ingesteld.
De raadsman legt onder meer zijn brief en faxbericht d.d. 10 september 2012 aan het gerechtshof over aan de voorzitter.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter geeft de advocaat-generaal aan dat voornoemde overgelegde brief in haar procesdossier ontbreekt en dat het de raadsman had gesierd de stukken voor de terechtzitting van heden op te sturen. De advocaat-generaal stelt zich bij gelegenheid van repliek op het standpunt dat de appelakte leidend is en dat van een professionele procespartij mag worden verwacht dat hij weet bij welke instantie appel behoort te worden ingesteld.
Bij gelegenheid van dupliek verklaart de raadsman dat hij inderdaad een schaamtevolle vergissing heeft begaan door bij de verkeerde instantie appel in te stellen, doch dat in zijn visie de datum van het instellen van appel leidend moet worden geacht."
2.2.2.
De van voormeld proces-verbaal deel uitmakende aantekening mondeling arrest houdt als motivering van de in het middel genoemde beslissing het volgende in:
"De verdachte is ter terechtzitting in eerste aanleg in persoon verschenen.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 27 augustus 2012 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. Namens de verdachte is echter eerst op 13 september 2012 bij de juiste instantie hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3.
Ingevolge art. 449, eerste lid, Sv wordt hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven. Dit geldt ook indien het gaat om een verklaring, af te leggen door een daartoe door de raadsman van de verdachte schriftelijk gevolmachtigde griffiemedewerker. Die volmacht moet dan wel zijn verleend aan een medewerker van de griffie van het gerecht door hetwelk de beslissing waarvan beroep is gegeven. Het gaat hier, in ieder geval wat betreft een advocaat, niet om een onredelijke eis.
2.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep op de grond dat dit beroep eerst na het verstrijken van de appeltermijn ter griffie van de juiste instantie is ingesteld. De enkele omstandigheid dat – naar is gesteld – de raadsman binnen die termijn een schriftelijke volmacht heeft verzonden naar de griffie van een ander gerecht, leidt dus niet tot een ander oordeel.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.