ECLI:NL:HR:2006:AW3629
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens tardief instellen
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep tegen een verstekvonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De verdachte was op 27 augustus 2004 veroordeeld en ontving op 24 december 2004 de mededeling van de uitspraak. Op 7 januari 2005 stuurde hij een brief aan de officier van justitie waarin hij bezwaar maakte tegen het vonnis. De officier van justitie informeerde de verdachte dat hij hoger beroep moest instellen op de daarvoor geëigende wijze. Echter, het hoger beroep werd pas op 11 januari 2005 ingediend, wat het hof als tardief beschouwde, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat de brief van de verdachte, die bedoeld was voor de justitiële instantie, moet worden aangemerkt als een bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 450, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad stelt dat het niet doorsturen van de brief door het arrondissementsparket niet ten nadele van de verdachte mag strekken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat het hoger beroep opnieuw kan worden behandeld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste behandeling van rechtsmiddelen en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces. De Hoge Raad bevestigt dat de verdachte niet niet-ontvankelijk had mogen worden verklaard in zijn hoger beroep, gezien de omstandigheden van de zaak.