Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste middel
1. De verklaring van de verdachte
Een proces-verbaal van aangifted.d. 16 september 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-201850904-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven
- de verklaring van aangever [aangever] (blz. 33 e.v.):
Een proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 16 september 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018250904-2. Dit proces verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –
de verklaring van getuige [betrokkene 2] (blz. 38 e.v.):
Een proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 16 september 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018250904-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –
de verklaring van getuige [betrokkene 1] (blz. 45 e.v.):
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaringd.d. 1 november 2018, opgemaakt en ondertekend door de arts [betrokkene 3]. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –:
Nadere bewijsoverweging
Primaire standpunt: cliënt heeft niet gestoken
Geen drugs in een huis waar kinderen verblijven en geen geruzie in een huis waar kinderen verblijven. Volgens aangever is dat naar buiten gaan,
andersgegaan en heeft hij cliënt naar buiten geduwd. Dat komt niet overeen met de verklaring van cliënt. En ook getuige [betrokkene 5] en [betrokkene 1] verklaren hierover anders dan de aangever. [betrokkene 5] geeft aan dat cliënt en aangever op een normale manier naar buiten liepen (p. 43 dossier). Ook [betrokkene 1] verklaart hierover (p. 45 dossier).
hijdat heeft gedaan (p. 34 dossier).
nietover een worsteling. Hij verklaart dat hij toen zij buiten waren, cliënt met zijn vuist sloeg en vervolgens wegliep. Vervolgens zou cliënt zijn opgestaan en hem een trap hebben gegeven. Hieropvolgend voelde hij een stomp op zijn rug. Hij draaide zich om en toen voelde hij dat hij meerdere keren op zijn rug werd getikt. Iedereen was op dat moment buiten en [betrokkene 1] trok hem bij zijn arm weg. Dat is de feitelijke toedracht waarover aangever verklaart (p. 34 dossier).
'aan het vechten was met die jongen'. Hij zag dat ze
elkaarsloegen (p. 38 dossier). [betrokkene 1] verklaart over het feit dat zij zag dat
'[aangever] en [verdachte] samen aan het vechten waren'en dat zij
'[aangever] (...) beet (heeft) gepakt en hem (heeft) weggetrokken bij die [verdachte]' (p. 45 dossier).
over en weer slaanén twee getuigen die (2)
nietverklaren over de
aanwezigheid van een mes, terwijl uit de verklaring van aangever blijkt dat het 'tikken op de rug' feitelijk aan het einde van het incident heeft plaatsgevonden.
“dat uit de medische verklaring volgt dat sprake was van letsel op het linker schouderblad”.Blijkens zijn bewijsoverweging heeft het hof echter niet alleen uit de medische verklaring afgeleid dat sprake was van letsel op het linker schouderblad, maar heeft het hof dat voorts afgeleid uit de foto’s van het letsel. Bewijsmiddel 2 houdt daaromtrent onder meer in:
“Fotobijlagen op pagina 36 en 37 waarop het hof steekverwondingen waarneemt waarvan één op de rug ter hoogte van het linker schouderblad zowel voor als net na het hechten van de wond”.Een blik over de papieren muur op pagina’s 36 en 37 van het politiedossier leert dat de foto’s van het letsel van de aangever de aangever tonen, liggend op zijn buik, met een steekwond op zijn rug ter hoogte van zijn linker schouderblad en een steekwond op de achterzijde van zijn linker bovenarm. De foto’s op pagina’s 36 en 37 van het politiedossier tonen geen steekwond aan de voorzijde van het lichaam van de aangever. Ook overige foto’s in het dossier tonen geen steekwond aan de voorzijde van het lichaam van de aangever. Uit de als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring van de aangever lijkt dat hij een stomp op zijn rug voelde en voelde dat hij meerdere keren op zijn rug werd getikt, dat de plek waarop de verdachte hem ‘tikte’ dezelfde plek is als waar hij steekwonden heeft en dat de arts constateerde dat hij in zijn schouderblad is gestoken. Een blik over de papieren muur leert verder dat de behandelend arts als uitwendig waargenomen letsel heeft opgeschreven
“steekwond li borstkast”en dat het hof de als bewijsmiddel 5 gebezigde geneeskundige verklaring dus juist heeft weergegeven. Ik houd het erop dat de behandelend arts ófwel abusievelijk heeft opgeschreven dat de steekwond zich in de linkerborstkas bevond, ófwel met de woorden “steekwond li borstkas” heeft gedoeld op een steekwond in de linker schouder, te weten een steekwond in de linkerzijde van de borstkas (terwijl een borstkas zowel een voor- als een achterzijde heeft). Gelet op ’s hofs bewijsvoering heeft het hof de als bewijsmiddel 5 gebezigde verklaring van de arts ook zo begrepen. Daardoor mist de klacht, nu die ervan uitgaat dat het hof, door de geneeskundige verklaring tot het bewijs te bezigen heeft geoordeeld dat een steekwond aan de linker voorzijde van het lichaam van de aangever is toegebracht, feitelijke grondslag en behoeft het middel in zoverre geen verdere bespreking.
NJ2020/200 m.nt. Wolswijk een overzicht gegeven van rechtsregels die zien op de vraag wanneer van zwaar lichamelijk letsel sprake is. Art. 82 Sr geeft aan dat begrip invulling, maar laat de rechter de vrijheid om ook in andere gevallen het lichamelijk letsel “als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid”. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen volgens de Hoge Raad in elk geval worden aangemerkt “de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel”.
“vitale organen zoals de longen”,welke organen geraakt kunnen worden door
“het steken met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in de rug”.Het hof heeft zowel in zijn bewijsoverweging overwogen als blijkens de als eerste bewijsmiddel gebezigde verklaring van de verdachte vastgesteld dat de steekwonden in een worsteling zijn toegebracht. Het mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat de kans dat je iemands vitale organen raakt wanneer je die persoon in een worsteling in de rug steekt, groter is dan de kans dat je iemands vitale organen raakt wanneer je die persoon niet in een worsteling, maar gericht in diens schouderblad steekt. [3] Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat het steken in de (boven)rug door het mogelijk oplopen van een klaplong gevaarlijk kan zijn, chirurgisch ingrijpen kan vereisen en een periode van herstel vereist en dat zich in de (boven)rug tevens spieren bevinden die door een mes doorgesneden kunnen worden, welk spierletsel tevens chirurgisch ingrijpen kan vereisen en een periode van herstel vereist, meen ik dat het hof zijn oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat de verdachte door aldus te steken, zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan de aangever, niet onbegrijpelijk en toereikend heeft gemotiveerd. [4] Anders dan de steller van het middel meent heeft het hof in dat licht niet nader hoeven te motiveren op welke specifieke plek op de rug de aangever is gestoken, hoe diep en hoe breed de steekwonden waren en hoe vaak is gestoken en is in dat licht evenmin relevant de opmerking van de steller van het middel dat de omstandigheid dat “hechtingen nodig waren niet voldoende is, omdat dit ook met een oppervlakkige snijwond het geval kan zijn” en dat “ten aanzien van de geschatte duur van de genezing de als bewijsmiddel 5 gebezigde geneeskundige verklaring niet meer inhoudt dan dat deze “weken” betrof”. Immers; het gaat hier niet om de vraag of de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar om de vraag of zijn gedragingen, gelet op de omstandigheden van het geval, een aanmerkelijke kans tot het intreden van dat letsel in het leven hebben geroepen. Kenmerkend voor poging tot zware mishandeling is nu juist dat het zwaar lichamelijk letsel, dat het voltooide delict kenmerkt, zich niet heeft voorgedaan. Het middel faalt ook in zoverre.
“Bij het steken met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de rug bestaat er een reële mogelijkheid vitale organen zoals, de longen te raken. De verdachte heeft door het steken met het mes in de rug van de aangever derhalve bewust de aanmerkelijke kans op dit zwaar lichamelijke letsel aanvaard.”
3.Het tweede middel
Subsidiaire standpunt: er is sprake van noodweer(exces)
“dat de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen zijn weerlegging vindt in de aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden, zoals hiervoor reeds overwogen”,niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel meent, kan uit de bewijsvoering van het hof niet worden afgeleid dat de verdachte als eerste is geslagen. Het hof heeft weliswaar, zoals de steller van het middel terecht opmerkt, niets vastgesteld omtrent de aanleiding van de worsteling, maar daaruit vloeit niet noodzakelijkerwijs voort dat het hof het beroep op noodweer(exces) ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. In de overweging van het hof
“dat het de verklaring van de verdachte dat hij op de aangever is gesprongen om zich te verdedigen tegen het getoonde mes niet aannemelijk acht gelet op de plek van het letsel, te weten de rug van de aangever waarbij de aangever volgens de verdachte op zijn rug lag tijdens de worsteling” ligt namelijk als zijn niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat het hof ook de verklaringen van de verdachte over de aan de worsteling voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever met een mes niet aannemelijk heeft geacht. Daarmee heeft het hof het beroep op noodweer(exces) toereikend gemotiveerd verworpen.