ECLI:NL:HR:2012:BX5396

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05029
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaardelijk opzet op de dood door het gooien van een fiets

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk doden van twee personen door een fiets van een flat naar beneden te gooien. De feiten vonden plaats op 15 februari 2010 in Nieuwegein. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, maar verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat voorwaardelijk opzet aanwezig is wanneer de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans dat het gevolg, in dit geval de dood van de slachtoffers, zou intreden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed, en dat het middel in zoverre terecht was voorgesteld. Voor het overige kon het middel niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uitspraak

30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/05029
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 11 november 2010, nummer 21/001894-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat uit 's Hofs bewijsvoering niet valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bewust heeft aanvaard.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 februari 2010 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van het leven te beroven, met dat opzet een fiets, van de zesde verdieping, naar beneden heeft gegooid op [betrokkene 1] en in de richting en de onmiddellijke nabijheid van [betrokkene 2], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering zoals die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4 is weergegeven.
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] - is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003/552).
2.4. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en in die nadere bewijsoverweging vastgestelde omstandigheden de verdachte zich op zijn minst bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zouden komen te overlijden en meer in het bijzonder dat de verdachte die kans met zijn wijze van handelen ook welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. Uit die omstandigheden kan dit evenwel niet zonder meer volgen. De bewezenverklaring van feit 1 is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
2.6. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde betalingsverplichting aan de Staat;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 oktober 2012.