ECLI:NL:HR:2015:3349

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14/03950
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet bij schieten tijdens worsteling met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk doden van het slachtoffer op 25 oktober 2012 in Delft. De verdachte had een vuurwapen gepakt en tijdens een worsteling met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer het wapen probeerde af te pakken, is het wapen afgegaan en heeft het slachtoffer dodelijk letsel opgelopen. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als gericht op het neerschieten van het slachtoffer, niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad heeft hierbij gelet op de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden, zoals het laden van het pistool met scherpe munitie en het richten van het wapen op de buik van het slachtoffer. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

24 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/03950
CB/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 juli 2014, nummer 22/002325-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer].
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 25 oktober 2012 te Delft opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen geschoten in de buik van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 oktober 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012/229251 (Algemeen Dossier 0/OPV/G). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49 en 50):
als de op 27 oktober 2012 afgelegde verklaring van [getuige]:
Ik ken [slachtoffer]. Hij heeft een moeilijke achternaam, [...] is zijn achternaam. Ik was in de flat toen het gebeurde. Ik ging met [slachtoffer] en zijn hond en met mijn neefje [betrokkene 1] de flat in. Op de vierde etage bleven mijn neefje en ik op ongeveer 12 meter afstand staan. [slachtoffer] belde aan. Ik zag dat de deur werd opengedaan. Ik hoorde dat [slachtoffer] vroeg of [verdachte] er was. Daarna zag ik dat er een man met zijn hoofd in de deuropening kwam. Ik hoorde dat [slachtoffer] hem groette en zei dat hij nog geld van [verdachte] kreeg. Uit het niets zag ik ineens een blote arm met een pistool naar buiten zwaaien. Ik zag het pistool en een gedeelte van het gezicht van de man. Ik zag dat de arm en het pistool heen en weer zwaaide. Ik zag dat [slachtoffer] naar achteren liep richting de balustrade en met zijn armen wijd ging staan. Vervolgens zag ik dat de man deels in de deuropening en deels buiten stond. Ik zag dat de man het pistool op het hoofd van [slachtoffer] richtte. Hierna zag ik dat [slachtoffer] de arm met het pistool vastpakte. Hij pakte met zijn rechterhand via de buitenkant de arm met het pistool en duwde het pistool en de arm van zich af naar rechts en naar beneden. Hierdoor kwamen beide mannen gebogen of gebukt naar beneden te staan. Ik zag dat de man meedraaide naar beneden en zo het pistool op de buik van [slachtoffer] draaide en richtte. Vervolgens zag en hoorde ik dat de man de trekker overhaalde. Ik hoorde een knal. Ik zag dat [slachtoffer] na de knal losliet en zijn beide handen op zijn buik deed en in elkaar zakte.
5. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2014 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 25 oktober 2012 werd er bij mij thuis in Delft aangebeld. Ik was thuis samen met drie kinderen. Mijn zoontje [betrokkene 2] deed de deur open en kwam zeggen dat [slachtoffer] voor de deur stond, samen met nog twee anderen. Dat laatste weet ik alleen niet zeker. Ik ben toen eerst naar de slaapkamer gegaan en heb een vuurwapen gepakt van bovenop de kast. Verder heb ik een magazijn uit de openstaande kluis gepakt. Ik heb het wapen geladen en achter in mijn broeksband gestoken. De kolf van het wapen was niet zichtbaar door het trainingsjasje dat ik droeg. Ik ben toen naar de voordeur gelopen. [slachtoffer] had een hond bij zich. Er is gesproken over dat ik moest betalen. Het gesprek is op een gegeven moment geëscaleerd. Ik pakte mijn wapen. Ik dacht bij mezelf: "Ik moet sneller zijn." Vervolgens heb ik mijn wapen instinctief doorgeladen en op [slachtoffer] gericht. Toen pakte hij mijn wapen beet en gaf er een ruk aan. Er ontstond een worsteling. Door een nieuwe ruk aan het wapen is het afgegaan, omdat mijn vinger de hele tijd aan de trekker zat."
2.2.3.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn cliënt niet het opzet heeft gehad, om [slachtoffer] van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin. Hij zou zich in een bedreigende situatie hebben bevonden omdat [slachtoffer] mogelijk over een vuurwapen beschikte. Toen de verdachte zag dat [slachtoffer] een beweging met zijn hand in de richting van diens rug maakte, heeft de verdachte gedacht dat [slachtoffer] een vuurwapen ging trekken. Hij is geschrokken en heeft zijn eigen pistool getrokken, doorgeladen en op [slachtoffer] gericht. Vervolgens is een worsteling ontstaan, waarbij het wapen is afgegaan. De kogel heeft [slachtoffer] geraakt en ten gevolge daarvan is [slachtoffer] overleden. Volgens de raadsman volgt hieruit niet dat zijn cliënt opzet - in voorwaardelijke of andere zin - op de dood van [slachtoffer] heeft gehad en dient hij daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast en gaat daarbij uit van de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Op 25 oktober 2012 is [slachtoffer] met [getuige] en diens 10-jarige neefje [betrokkene 1] naar de woning van de verdachte gelopen. [slachtoffer] heeft aangebeld en het zoontje van de verdachte, [betrokkene 2], heeft opengedaan. Toen de verdachte van zijn zoontje hoorde dat [slachtoffer] voor de deur stond heeft hij in zijn slaapkamer een pistool van een kast gepakt, patronen uit de kluis gehaald en het wapen hiermee geladen, waarna hij het in zijn broeksband heeft gestoken en zijn trainingsjasje eroverheen heeft gedaan. De verdachte is vervolgens naar de voordeur gelopen. [slachtoffer] stond voor de deur en er ontspon zich een discussie over geld. Op enig moment heeft de verdachte zijn pistool getrokken, onmiddellijk doorgeladen en op [slachtoffer] gericht. Hierop is [slachtoffer] naar achteren gelopen en is met zijn armen wijd gaan staan. Daarna heeft [slachtoffer] getracht het wapen dat de verdachte in zijn hand had en op hem, [slachtoffer], gericht hield vast te pakken en is er een worsteling ontstaan waarbij het wapen is afgegaan en de kogel [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen concluderen dat de verdachte het slachtoffer doelbewust heeft doodgeschoten. De overweging van de rechtbank dat de verklaring van de getuige [getuige] - voor zover daaruit zou blijken dat de getuige zou hebben gezien dat de verdachte het slachtoffer moedwillig heeft gedood - niet aannemelijk is, volgt het hof in zoverre, dat naar het oordeel van het hof bedoelde verklaring van [getuige] waar deze zegt dat hij zag dat in de worsteling "de man bewust op de buik van [slachtoffer] richtte" een interpretatie bevat (namelijk dat bewust gericht zou zijn) die door een getuige strikt genomen niet kan worden waargenomen en die door het hof niet gevolgd wordt. Wel is het hof van oordeel dat de getuige waarheidsgetrouw heeft verklaard over hetgeen hij feitelijk heeft gezien, namelijk dat het pistool, in de hand van de verdachte, gericht was op de buik van het [slachtoffer] en dat hij vervolgens zag en hoorde dat "de man" (namelijk de verdachte) de trekker overhaalde. Het hof neemt aan dat het gericht zijn van het wapen op de buik van [slachtoffer] en het overhalen van de trekker plaatsvonden gedurende de worsteling en daardoor ook werden veroorzaakt en dat, zoals ook de verdachte heeft verklaard, het niet zo was dat hij het oogmerk had op dat moment [slachtoffer] neer te schieten.
Voorwaardelijk opzet
Ten aanzien van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet overweegt het hof dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (I). Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden (II), maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)(III). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049) (IV).
De verdachte heeft in een gespannen situatie een doorgeladen pistool op korte afstand op [slachtoffer] gericht en gericht gehouden. Dat [slachtoffer] zich hier vervolgens tegen heeft verzet, het pistool heeft vastgegrepen en heeft geprobeerd dat van zich af te duwen is naar algemene ervaringsregels een voorzienbare reactie en moet ook voor de verdachte voorzienbaar zijn geweest. Bij een worsteling onder die omstandigheden is voorts, naar algemene ervaringsregels, de kans aanmerkelijk te noemen dat een doorgeladen pistool afgaat en dat iemand ten gevolge hiervan komt te overlijden. De verdachte heeft dat gevolg ook bewust aanvaard. Het laden van het pistool met scherpe munitie, het bij zich steken van dat pistool, het pakken, doorladen, richten en gericht houden van dat pistool op [slachtoffer] zijn gedragingen die, tezamen genomen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (het neerschieten van de ander) dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in samenhang bezien - acht het hof bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het pistool op enig moment zou afgaan en daarmee van de kans dat [slachtoffer] ten gevolge hiervan zou komen te overlijden. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard door het wapen desondanks in handen te nemen, door te laden en op [slachtoffer] te richten."
2.3.
Het oordeel van het Hof dat de gedragingen van de verdachte tezamen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het neerschieten van [slachtoffer], dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard, is niet onbegrijpelijk. Daarbij heeft de Hoge Raad gelet op de specifieke omstandigheden van het geval zoals die door het Hof zijn vastgesteld, te weten het laden van het pistool met scherpe munitie, het bij zich steken van dat pistool, het pakken, doorladen en in het bijzonder het tijdens de worsteling met [slachtoffer] - kennelijk met de vinger aan de trekker - op diens buik richten en gericht houden van dat pistool. De bewezenverklaring is derhalve toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 november 2015.