Conclusie
Nr. 08/04949
Mr. Machielse
Zitting 8 december 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft verdachte op 19 november 2008 voor poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen bevolen, een en ander zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht heeft cassatie ingesteld. Mr. R.D.A. Van Boom, advocaat te Utrecht heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie, dat in twee onderdelen uiteenvalt.
3.1. Het eerste onderdeel klaagt dat het hof in zijn arrest de bewijsmiddelen niet heeft opgenomen en evenmin een opgave van de bewijsmiddelen heeft gedaan terwijl dat wel had gemoeten.
3.2. Het betreft een zgn. Promisarrest, over de toelaatbaarheid waarvan de Hoge Raad zich in zijn arresten van 15 mei 2007 heeft uitgesproken.(1) Ook in de onderhavige zaak heeft het hof een bewijsredenering opgezet met verwijzingen naar de wettige bewijsmiddelen. Deze werkwijze is niet in strijd met art. 395 Sv, zodat het eerste onderdeel faalt.
3.3. Het tweede onderdeel klaagt over het bewijs. Niet zou kunnen worden bewezen dat verdachte het slachtoffer meermalen in vitale delen van het lichaam heeft gestoken, nu enkel zou kunnen blijken van een steek in de rug en een steek in de knie.
3.4. Bewezenverklaard is dat
"hij op 15 juni 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een groot mes meermalen in vitale delen van haar lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
3.5. Over het door het slachtoffer opgelopen letsel heeft het hof overwogen:
"Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer] kan achteraf worden afgeleid dat zij een steekwond in haar linkerbeen en de rechterzijde van haar borstkas (hof: aan de achterzijde) heeft opgelopen, alsmede dat er sprake is geweest van ernstig bloedverlies."
3.6. Het middel komt mij gegrond voor, voorzover het er over klaagt dat het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte meermalen in vitale delen van het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De steek in de rug heeft de long doorboord en die kan gerust een vitaal deel van het lichaam worden genoemd. Er is nog een andere steek, in het been van het slachtoffer, maar dat daarbij een vitaal deel van het lichaam is geraakt blijkt niet. Het middel is gegrond. Maar gegrondbevinding van het middel hoeft volgens mij niet tot vernietiging te leiden. Als de bewezenverklaring aldus wordt gelezen dat verdachte "met een groot mes in een vitaal deel van haar lichaam heeft gestoken" wordt de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet wezenlijk aangetast, omdat het meermalen steken eventueel toch als een voortgezette handeling zou moeten worden gezien.(2)
4. Het middel is vruchteloos voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 NJ 2007, 387 en 388 m.nt. Buruma. Zie voorts Mr. C.H.W.M. Sterk en mr. C.R.L.R.M. Ficq, Promis: inzicht in de gedachtegang van de rechter, in NJB 2008, p. 153-161; F. Vellinga-Schootstra, Promis(e) voor de burger? in NJB 2008, p.161-163; W.H.B. Dreissen, Promis. Over de nieuwe wijze van bewijsvoering en de rol van de Hoge Raad, DD 2008, 26, p. 356-374.
2 HR 27 juni 2000, LJN AA6307.