Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste middel
3.Bespreking van het eerste middel
'impartial tribunal'in de zin van art. 6 lid 1 EVRM en art. 14 IVBPR. Voordat ik op de inhoud van de klacht inga zal ik eerst kort aandacht besteden aan het algemene juridische kader dat voor de beoordeling van de klacht van belang is.
‘even appearances may be important’en ‘
Justice must not only be done, it must also be seen to be done’. [8]
Souer trad op 13 augustus 1975 in dienst als adelborst voor de administratie. Na diverse opleidingen, tal van varende functies aan boord van verschillende schepen en juridische functies op de wal, koos de marinejurist begin jaren 90 tijdelijk een ander spoor.
4.Het tweede middel
5.De procedure
Naar het oordeel van het hof is het inhoudelijk betrekken van de voorzitter van de militaire kamer van de rechtbank in deze zaak bij dit planningsproces met het oog op het ter zitting aanbrengen van de strafzaak, onder voormelde omstandigheden, aan te merken als een daad die erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen. De vervolging - en het “zoeken” naar geschikte data voor de behandeling - was vanaf dat moment voor de rechtbank immers evident en hoewel het de officier van justitie nadien formeel nog vrij stond verdachte niet te dagvaarden, zou dit na deze datum niet meer zonder concreet overleg met de voorzitter van de militaire kamer van de rechtbank hebben gekund en is hiervan ook nadien niet gebleken. Anders dan de verdediging is het hof dus van oordeel dat geen sprake is van louter feitelijke en informele handelingen. Dat deze daden gericht op het van de rechter te verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing per e-mail zijn verricht, doet aan het voorgaande niet af, nu het hierbij om een in de huidige tijd volstrekt gangbaar communicatiemiddel gaat, ook tussen leden van de rechtspraak, het openbaar ministerie en de verdediging.
6.Bespreking van het tweede middel
.595 (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten) geldt niet meer de eis dat die daad de vervolgde bekend of betekend moet zijn. [35] Als een daad van vervolging in de zin van de genoemde bepaling is aan te merken een daad van of namens een justitiële autoriteit die erop gericht is tot een voor tenuitvoerlegging vatbare strafrechtelijke uitspraak te geraken. [36] Daarbij valt te denken aan de klassieke daden van vervolging door het openbaar ministerie, zoals het vorderen van onderzoek door de rechter-commissaris op grond van art. 181 Sv, een vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming ex art. 110 Sv of het uitbrengen van een dagvaarding, maar ook handelingen van het openbaar ministerie die zijn gericht op executie van het vonnis zoals de verstekmededeling of de aanhouding ter executie. Verder kunnen handelingen van de rechter als daden van vervolging worden aangemerkt. Het moet dan gaan om handelingen die de strekking hebben tot een eindbeslissing over de zaak te komen. Zo leiden het aanzeggen van een nieuw tijdstip om de zaak te behandelen, de verwijzing of terugwijzing door de Hoge Raad en het veroordelend vonnis tot stuiting van de verjaring. [37]
7.Het derde middel
8.Bespreking van het derde middel
Eerste deelklacht: het bewezenverklaarde volgt niet uit bewijsmiddelen
- het verslag van het gesprek met [slachtoffer 3] op 17 juni 2013 (bewijsmiddel 1) waarin hij verklaart dat [verdachte] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] bij het ‘drie man tillen’ waren betrokken maar dat hij het niet meer zeker weet;
- de verklaring die [slachtoffer 3] op 17 juli 2017 als getuige heeft afgelegd en waarin hij aangeeft dat het [verdachte] of [medeverdachte 1] was die volgens hem op zijn gezicht zaten;
- de aangifte van [slachtoffer 3] op 11 december 2017 waarin hij onder meer verklaart dat [verdachte] degene is die met ontbloot onderlichaam over zijn gezicht heeft gewreven (bewijsmiddel 2).
- het verslag van het gesprek met [slachtoffer 2] op 17 juni 2013 (bewijsmiddel 3) waarin hij verklaart dat [betrokkene 4] en [medeverdachte 1] hem hebben vastgehouden en [verdachte] op zijn gezicht ging zitten en dat hetzelfde is gebeurd met [slachtoffer 3] .
- de verklaring die [slachtoffer 2] op 15 augustus 2017 als getuige heeft afgelegd en waarin hij verklaart dat de enige die weinig tot niets heeft gedaan soldaat [verdachte] was, maar ook dat hij het drie man tillen heeft ondergaan, [betrokkene 4] en [medeverdachte 2] hem vasthielden en [verdachte] met zijn blote kont op zijn gezicht ging zitten.
- de aangifte van [slachtoffer 2] op 13 januari 2018 (bewijsmiddel 4) waarin hij verklaart dat [verdachte] op zijn gezicht heeft gezeten en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hem vasthielden.
- een aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] als getuige op 21 juni 2018 waarin hem wordt voorgehouden dat hij wisselend heeft verklaard over wie hem hebben vastgehouden. Hij zegt dan dat hij zich dat niet meer goed kan herinneren, maar dat hij in het gespreksverslag van het huishoudelijk onderzoek in 2013 heeft teruggelezen dat [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] hem hadden vastgehouden. Hij verklaart wederom dat [verdachte] op zijn gezicht is gaan zitten.