ECLI:NL:HR:2019:1817

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
18/03344
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van diefstal en kwalificatie van afpersing op openbare weg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag, diefstal van een fiets, afpersing op de openbare weg en poging tot gekwalificeerde doodslag, gepleegd op 23 november 2003 in Rotterdam. De verdachte had zich op 13 april 2016 bij de politie gemeld en was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. De centrale vraag in cassatie was of de diefstal van de fiets was verjaard, nu de verdachte was vrijgesproken van strafverzwarende omstandigheden zoals geweld en het feit dat het op de openbare weg was gepleegd.

De Hoge Raad oordeelde dat de diefstal van de fiets was verjaard, omdat er gedurende twaalf jaren voorafgaand aan de vordering tot inbewaringstelling op 15 april 2016 geen vervolging had plaatsgevonden. De termijn van verjaring, zoals bepaald in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, was dus verstreken, waardoor het recht tot strafvordering ten aanzien van de diefstal was vervallen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak in zoverre en verklaarde de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van de diefstal van de fiets.

Daarnaast verbeterde de Hoge Raad de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde feit. In plaats van “diefstal en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd”, werd het gekwalificeerd als “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd”. De Hoge Raad oordeelde dat er onvoldoende grond was voor een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, aangezien de aard en ernst van de overige bewezenverklaarde feiten niet werden aangetast door de partiële niet-ontvankelijkverklaring.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03344
Datum22 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 juli 2018, nummer 22/003347-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de onder 2 tenlastegelegde diefstal, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd, tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging van de onder 2 tenlastegelegde diefstal en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt dat de onder 2 tenlastegelegde diefstal van een fiets op 23 november 2003 is verjaard.
2.2
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte - zakelijk weergegeven en voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd:
1. doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, begaan op 23 november 2003;
2. diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd, begaan op 23 november 2003; en
3. poging tot doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, begaan op 23 november 2003.
2.3
Het Hof heeft de verdachte ten aanzien van de onder 2 vermelde diefstal vrijgesproken van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden, inhoudende dat de diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van (bedreiging met) geweld en werd gepleegd op de openbare weg. Het Hof heeft het tenlastegelegde voor het overige bewezenverklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren. Blijkens een aan de cassatieakte gehecht - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid onder a, Sv aangemerkt - faxbericht van de raadsman van de verdachte is het cassatieberoep niet gericht tegen voornoemde vrijspraak, zodat dat onderdeel van de tenlastelegging niet ter toetsing in cassatie staat. De onder 2 vermelde diefstal van een fiets is bij art. 310 Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren is gesteld.
2.4
Bij de stukken van het geding bevindt zich een vordering van de Officier van Justitie tot inbewaringstelling van de verdachte van 15 april 2016. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende twaalf jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht. De in art. 70, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus verstreken, zodat het recht tot strafvordering ten aanzien van de diefstal is vervallen. Het middel is terecht voorgesteld.
2.5
De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte ter zake van de onder 2 tenlastegelegde diefstal van een fiets. Dit brengt mee dat de Hoge Raad met vernietiging van de bestreden uitspraak de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde zal verbeteren. Het onder 2 bewezenverklaarde moet dan in plaats van “diefstal en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd” worden gekwalificeerd als “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd”. Voor het verminderen van de duur van de opgelegde gevangenisstraf bestaat onvoldoende grond, aangezien de aard en de ernst van hetgeen overigens ten laste van de verdachte is bewezenverklaard niet worden aangetast door bedoelde partiële niet-ontvankelijkverklaring.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de onder 2 tenlastegelegde diefstal, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd, en wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde;
- verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van de onder 2 tenlastegelegde diefstal;
- kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde als “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd”;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2019.