ECLI:NL:PHR:2021:1119

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
28 november 2021
Zaaknummer
21/00342
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van een fiets en de beoordeling van opzet in het strafrecht

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1997, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor opzetheling van een elektrische fiets. De verdachte kreeg een geldboete van € 500,- of tien dagen hechtenis. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, E.J. Hofstee, heeft in zijn conclusie op 30 november 2021 twee middelen van cassatie besproken. Het eerste middel betreft de motivering van het bewezenverklaarde opzet en de verwerping van het opzetverweer. Het tweede middel betreft het gebruik van de als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte. De verdachte had de fiets op 9 april 2020 in Amsterdam voorhanden, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangiften en verklaringen van verbalisanten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet de waarheid heeft gesproken over de herkomst van de fiets, wat leidde tot de conclusie dat hij opzet had op de heling. De Hoge Raad heeft de verwerping van de cassatieklachten bevestigd en de uitspraak van het hof bekrachtigd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00342
Zitting30 november 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 27 januari 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens “opzetheling” veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. E. de Witte, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen komen met verschillende klachten op tegen de motivering van de bewezenverklaring van de tenlastegelegde opzetheling en de verwerping van een op de ontkenning van het opzet van de verdachte gericht bewijsverweer.
Hieronder geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsvoering en het verweer van de raadsvrouw weer. Daarna volgt de bespreking van de middelen, waarbij ik de voorkeur geef aan een andere volgorde dan in de schriftuur wordt gehanteerd.

Bewezenverklaring, bewijsvoering, verweer raadsvrouw en verklaring verdachte

5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 april 2020 te Amsterdam, een goed, te weten een (elektrische) fiets (Stella) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2020064704-1 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde dossierpagina’s 03-04).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Op vrijdag 20 maart 2020, omstreeks 22:00 uur, ging ik naar mijn bed op de eerste etage van perceel [a-straat 1] te [plaats]. Toen ik op zaterdag 21 maart 2020, omstreeks 09:00 uur beneden kwam zag ik, dat de voordeur openstond. Ik kon geen schade aan de deur ontdekken, maar de later ter plaatse gekomen politieagenten vertelden me dat de deur waarschijnlijk open was "geflipperd". Verder is er een elektrische fiets weggenomen, die van de moeder van mijn vriend is.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlage met nummer PL1300-2020064704-3 van 30 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde dossierpagina’s 6-7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op maandag 30 maart 2020, omstreeks 14.20 uur verscheen, voor mij, aangeefster [betrokkene 1] aan het bureau Van Leijenberghlaan om haar eerder gedane aangifte te ondertekenen. Hierbij overhandigde zij de volgende bijlagen:
- een garantie certificaat van een Stella Electrische fiets, framenummer [001].
3. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2020064704-2 van 9 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde dossierpagina’s 10-11).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op woensdag 8 april 2020 heeft officier van justitie op grond van artikel 126i Wetboek van Strafvordering het bevel afgegeven om een pseudokoop te verrichten in verband met een op www.marktplaats.nl aangeboden fiets die vermoedelijk weggenomen is bij een gekwalificeerde diefstal uit woning. Op grond van dit afgegeven bevel is via de berichtenfunctie van www.marktplaats.nl contact gezocht met de aanbieder van de voornoemde fiets die zichzelf '[…]' noemde en een afspraak gemaakt op donderdag 9 april 2020 omstreeks 16.00 uur op de locatie [b-straat 1] te [plaats], om de genoemde fiets te kopen voor een bedrag van 650 euro. Omstreeks 16.02 uur zagen wij dat de verdachte [verdachte] op ons af kwam lopen. Toen [verdachte] ons op drie meter genaderd was, hoorden wij dat hij ons vroeg of wij voor de fiets kwamen. Toen wij dat bevestigden, liep hij met ons naar de hoek van de straat alwaar meerdere fietsen stonden. Wij zagen dat [verdachte] een fiets van het slot haalde met gebruik van de sleutel. Wij herkenden direct de fiets als zijnde de voornoemde fiets die op www.marktplaats.nl werd aangeboden. Wij zagen dat [verdachte] een roze rugzak bij zich had en dat hij daar een accu uit haalde welke hij in de fiets plaatste. Wij zagen dat hij de accu vergrendelde middels een sleutel. Toen ik, [verbalisant 3], zei dat de fiets er nog goed uit zag hoorden wij [verdachte] zeggen: "Ja er staat nog maar iets van 1400 kilometer op de teller dat is niet zoveel. Ik heb hem zelf ongeveer een jaar geleden op Marktplaats gekocht. Toen stond er ongeveer 400 kilometer op en mijn vrouw heeft er maar 1000 kilometer mee gereden." Desgevraagd verklaarde [verdachte] dat ik, [verbalisant 4], een rondje op de fiets mocht fietsen. Hierop heb ik de fiets uit het zicht gereden en het framenummer gecontroleerd. Ik zag dat het framenummer van de fiets [001] betrof. Ik herkende dit framenummer als zijnde het framenummer van de fiets die tussen vrijdag 20 maart 2020 om 22:00 uur en zaterdag 21 maart 2020 om 09:00 uur is weggenomen bij een gekwalificeerde diefstal uit de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats]. Hierop ben ik teruggefietst en hebben wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], [verdachte] aangehouden ter zake heling.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020064704-5 van 8 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde dossierpagina 33).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op dinsdag 7 april 2020 neemt de aangever contact op met de politie. Hij meldt dat hij zojuist de weggenomen Stella fiets te koop ziet staan op een online advertentie op www.marktplaats.nl, voorzien van advertentienummer [002]. Hij ziet dat de verkoper '[…]' is genaamd. De foto's van de te koop aangeboden Stella fiets, door een persoon '[…]' komen overeen met de beschrijving door de aangever. Hierdoor bestaat de verdenking dat '[…]' in het bezit is van een gestolen fiets en deze te koop aanbiedt op Marktplaats.
5. De verklaringen van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2021.
Deze verklaringen houden in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik kwam aan de fiets via Marktplaats. Ik heb de fiets, 2 maanden voordat ik deze probeerde te verkopen aan de politiemensen, gekocht en geleverd gekregen.”
7. Het hof heeft een in hoger beroep voorgedragen verweer van de raadsvrouw van de verdachte als volgt samengevat en verworpen:

4. Bespreking van in hoger beroep gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde heling niet bewezen kan worden verklaard, nu niet te bewijzen valt dat de verdachte opzet had op de verkoop van een gestolen fiets. Hij was immers niet op de hoogte van dat de fiets gestolen was. De verdachte heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht door te vragen aan de verkoper of de fiets gestolen was en door het serienummer van de fiets te controleren op stopheling.nl.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- De pseudokoop-operatie, die direct voorafging aan de aanhouding van de verdachte, vond plaats op 9 april 2020;
- De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard en heeft dat daarna desgevraagd nog eens bevestigd dat hij de fiets 2 maanden vóór de ontmoeting met de pseudokopers heeft gekocht en geleverd gekregen van een man, op de plek waar hij de pseudokopers later ook heeft ontmoet;
- Verdachte heeft verklaard de man tijdens de ontmoeting 700 euro te hebben betaald voor de fiets, de fiets is hem toen geleverd;
- Van de omstandigheden van deze transactie heeft verdachte verder geen enkele objectieve onderbouwing gegeven; in het bijzonder heeft de verdachte over de verkoper geen details verstrekt, anders dan wat algemene uiterlijkheden en dat deze vertrouwd overkwam.
Uit voornoemde verklaring van de verdachte vloeit voort dat hij de fiets in zijn bezit zou hebben gekregen op of rond 9 februari 2020. Dat, terwijl de fiets op 20 maart 2020 van de rechtmatige eigenaar is gestolen en verdachte in februari dus niet de beschikking kan hebben gekregen over de fiets. Daarmee geconfronteerd ter zitting heeft verdachte hiervoor geen sluitende verklaring kunnen geven.
Hieruit kan het hof niet anders dan afleiden dan dat de verdachte ter zitting in hoger beroep niet de waarheid heeft verklaard over de verwerving van de fiets. Vergissen is weliswaar menselijk, maar het hof acht niet aannemelijk dat van een vergissing sprake is, nu de verdachte ter zitting in hoger beroep desgevraagd meermalen heeft verklaard dat hij de fiets 2 maanden vóór de dag van de pseudokoop had gekocht en geleverd gekregen, en er niet een paar dagen zitten tussen het moment dat verdachte zegt de fiets geleverd te hebben gekregen en het ‘beschikbaar komen’ van deze fiets, maar ongeveer anderhalve maand. Daarnaast is de verdachte ronduit vaag gebleven over degene van wie hij de fiets zou hebben gekocht, hetgeen dat aspect van zijn verklaring oncontroleerbaar maakt.
Het hof concludeert dat verdachte in zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat hij de fiets bona fide heeft verkregen, en het daardoor niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat de door hem aangeboden fiets ten tijde van dat voorhanden krijgen een misdadige herkomst had, hetgeen het strafbare feit opzetheling oplevert. Dat verdachte op 30 maart 2020 op stopheling.nl een zoekslag naar deze fiets zou hebben gemaakt, die als resultaat zou hebben gehad dat de fiets niet als gestolen geregistreerd stond, doet geenszins af aan deze conclusie.”
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte overeenkomstig haar, aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde, pleitnota het volgende verweer gevoerd:

Opzet
4. Om heling bewezen te kunnen verklaren is opzet nodig. Dat wil zeggen dat cliënt de wetenschap moet hebben gehad, dan wel dat hij het redelijk vermoeden moet hebben gehad dat de elektrische fiets die hij via Marktplaats te koop had aangeboden, gestolen was of zou kunnen zijn.
5. Cliënt is daarover duidelijk. Dat wist hij niet en vermoedde hij evenmin.
6. Cliënt heeft bij de rechtbank en ook vandaag een uitgebreide verklaring afgelegd over de aanschaf van de fiets en de reden waarom hij die weer wilde verkopen.
7. De vrouw van cliënt wilde graag een elektrische fiets en cliënt heeft die toen tweedehands aangeschaft via Marktplaats. Ze vond hem uiteindelijk niet lekker fietsten en cliënt wilde hem daarom weer verkopen.
8. Een feit van algemene bekendheid is wel dat het kopen van goederen via Marktplaats een zeker risico met zich meebrengt nu op dat platform ook gestolen goederen te koop worden aangeboden. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat in een dergelijk geval op de koper van een goed een onderzoeksplicht rust.
9. En aan die onderzoeksplicht heeft cliënt voldaan. Immers, hij heeft gevraagd aan de verkoper of de fiets gestolen was, dat was niet zo. Hij heeft toen ook gevraagd of de verkoper een bonnetje had van de fiets om zo te kunnen controleren dat het een fiets was die niet gestolen was. Dat bonnetje was er niet meer en toen heeft cliënt de fiets opgezocht via de website stopheling.nl. Wat meer had hij kunnen doen? Naast het verzoek aan de verkoper om een bonnetje te laten zien en bij afwezigheid daarvan het controleren van de fiets op een website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid kun je zoveel meer niet doen. Inherent aan dit type aankoop is, dat er enig risico bestaat dat er iets niet in de haak is. Cliënt heeft er echter alles aan gedaan wat redelijkerwijs in zijn vermogen lag om de herkomst van de fiets na te gaan. Aan zijn onderzoeksplicht heeft hij derhalve voldaan.
10. Waren er in casu omstandigheden waaruit cliënt zou hebben moeten afleiden dat er iets niet in de haak was met die fiets? De fiets werd aangeboden inclusief een slot dat intact was en de daarbij behorende sleutels. Dat was om te beginnen al geen omstandigheid waaruit cliënt zou hebben kunnen afleiden dat die fiets gestolen was.
11. Daarnaast verklaart cliënt dat hij die fiets heeft gekocht voor € 700,-. Ook dat was geen opvallend lage prijs voor een tweedehands fiets uit 2014. Als ik op Marktplaats kijk dan worden dergelijke fietsen tweedehands aangeboden voor bedragen tussen de € 450,- en € 900,-.
12. Twee omstandigheden die wat mijn betreft voor cliënt geen aanleiding moeten hebben gegeven dat er iets niet in de haak was.
13. Wat kunnen we nu verder nog uit de omstandigheden van de casus afleiden die wat zouden kunnen zeggen over de lezing van cliënt omtrent de wijze waarop hij de fiets heeft verworven. Cliënt is open over de wijze waarop hij die fiets heeft verkregen. Hij heeft via Marktplaats contact opgenomen met de verkoper. Hij heeft met hem afgesproken op ongeveer dezelfde plek als waar hij de fiets wilde verkopen. Zijn ouders wonen daar vlakbij, dat vond hij wel zo gemakkelijk. Over de persoon van de verkoper kan hij ook een en ander vertellen en hij vond hem er vertrouwenwekkend uitzien. Gegevens heeft hij helaas niet meer, anders had hij die kunnen overleggen. Cliënt vertelt over de wijze van betaling dat hij de verkoper contant een bedrag van € 700,- heeft gegeven.
14. Dat hij geen gegevens van de verkoper kan overleggen maakt zijn verhaal niet onjuist of ongeloofwaardig. Integendeel. Cliënt heeft een concreet en gedetailleerd verhaal over de wijze waarop de aankoop van de fiets plaatsvond.
[…]
Conclusie
17. Kortom, opzet op het voorhanden hebben, verwerven of overdragen van een gestolen fiets kan derhalve niet worden aangenomen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Het opzet van cliënt lijkt juist gericht te zijn op het verkrijgen van een elektrische fiets die
nietafkomstig is van enig misdrijf.”
9. Blijkens het voormelde proces-verbaal heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“De verdachte, door de raadsheer met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart:
Ik heb de fiets gekocht via Marktplaats. Ik heb de fiets, 2 maanden voordat ik deze probeerde te verkopen aan de politiemensen, gekocht en geleverd gekregen in de buurt waar mijn ouders wonen, aan de [b-straat]. Ik maakte bij dit adres ook een afspraak om de fiets te verkopen onder de naam […]. Ik heb een andere naam gebruikt als verkooptechniek. Ik wilde de fiets op dezelfde plek verkopen als dat ik hem gekocht had. Het kan inderdaad zo zijn dat foute dingen via Marktplaats worden verkocht vanaf de straat en niet vanuit huis, maar daarvan was in mijn geval geen sprake. Het kan zo zijn dat ik bij de verkoop gezegd heb dat ik de fiets een jaar daarvoor had gekocht en dat er maar 400 kilometer op de teller stond. Dit zijn allemaal verkooptechnieken. Zeggen dat jij de eerste eigenaar bent en dat er minder kilometers op de teller staan is aantrekkelijker dan zeggen dat de fiets al 4 eigenaren heeft gehad. Ik heb er bij de verkoop gewoon een heel mooi verhaal van gemaakt. U vraagt mij naar details van mijn aankoop van de fiets. Die kan ik u niet geven, ook niet hoe die persoon zich noemde en hoe hij er uit zag, of contactgegevens. U vraagt mij nogmaals hoe lang ik de fiets al in mijn bezit had voordat ik werd aangehouden. Wat ik zei, 2 maanden.
U vraagt mij hoe het kan dat de fiets 2 maanden voor de geplande verkoop door mij is gekocht, nu uit het dossier blijkt dat de fiets op 20 maart 2020 is gestolen en op 9 april 2020 zou worden verkocht. Dat kan toch? Ik was er niet bij toen de fiets gestolen werd. Het is allemaal verkooppraat geweest. Misschien heb ik mij vergist in wat data, het is een paar maanden geleden gebeurd.
[…]
Ik heb gevraagd of de fiets gestolen was toen ik deze kocht. De verkoper zei dat dit niet zo was. Ik heb geen bonnetje van de aanschaf van de fiets. Ik kan u evenmin verder details vertellen over de verkoper. Ik heb de fiets gecontroleerd zoals elke andere Nederlander dat zou doen en ik heb gekeken op stopheling.nl. Dit is een website van de overheid. Als de overheid zelf heeft opgegeven via de site dat de fiets niet gestolen is, dan weet ik ook niet wat ik nog meer had kunnen doen. Ik heb op deze site gekeken meteen nadat ik de fiets had gekocht. Het zou kunnen dat ik de fiets rond 30 maart 2020 heb gekocht.
[…]
De raadsvrouw vraagt aan de verdachte of hij de persoon van wie hij de fiets heeft gekocht, kan omschrijven.
De verdachte verklaart:
De verkoper zag eruit als een nette, vriendelijke meneer. Hij was blank en kwam vertrouwd over. Ik vroeg normale vragen en hij antwoordde vriendelijk. Ik kreeg niet het idee dat het niet goed zat.”

Het tweede middel en de bespreking daarvan

10. Het tweede middel valt, mede gezien de toelichting daarop, in twee klachten uiteen. Eensdeels wordt geklaagd dat het hof de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring ontoereikend gemotiveerd als kennelijk leugenachtige verklaring heeft aangemerkt. Anderdeels bevat het middel de klacht dat het hof de als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte ten onrechte als bewijsmiddel heeft gebruikt. Deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.

Juridisch kader

11. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen, mag tot het bewijs worden gebezigd. [1] Dat oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn vervat in één of meer andere voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, niet zijnde verklaring(en) van de verdachte. [2] De feitenrechter is bij zijn oordeel omtrent de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte niet gehouden om aan te geven in welk(e) specifieke bewijsmiddel(en) dat oordeel zijn grondslag vindt, hoewel een dergelijke werkwijze de inzichtelijkheid van de bewijsvoering wel ten goede komt. [3]

Bespreking van het middel

12. Het hof heeft bij de verwerping van het namens de verdachte gevoerde verweer dat hij geen opzet had op het voorhanden hebben en krijgen van een door misdrijf verkregen fiets overwogen dat de verdachte in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat hij de fiets bona fide heeft verkregen. In die overweging, bezien in samenhang met de opneming als bewijsmiddel 5 van het deel van de verklaring van de verdachte waaraan het hof geen geloof hecht, ligt als oordeel van het hof besloten dat de door de verdachte gegeven verklaring kennelijk leugenachtig is.
13. Aan de eis dat het oordeel over de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte berust op feiten en omstandigheden die volgen uit andere door het hof gebruikte bewijsmiddelen lijkt mij hier voldaan. Met name uit de bewijsmiddelen 1 en 3 volgt dat de fiets, die de verdachte op 9 april 2020 wilde verkopen, op 20 of 21 maart 2020 is gestolen. Dat de fiets pas rond 20 maart 2020 van de aangever is gestolen, brengt – nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken – mee dat niet juist kan zijn de ter terechtzitting tot tweemaal toe gegeven verklaring van de verdachte dat hij die fiets twee maanden vóór 9 april 2020 via Marktplaats heeft gekocht en geleverd heeft gekregen. Die uit de bewijsmiddelen volgende onjuistheid biedt grond voor het oordeel dat de verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtige verklaring tot het bewijs mag worden gebezigd. [4] Dat het hof bij zijn oordeel over de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte niet de specifieke bewijsmiddelen heeft genoemd die de grondslag voor dat oordeel vormen, doet – gelet op wat hiervoor in randnummer 11 is vooropgesteld – niet af aan de toelaatbaarheid van het gebruik van die verklaring voor het bewijs.
14. Blijft over de vraag naar de begrijpelijkheid van het feitelijke oordeel van het hof dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Nu de verdachte ter terechtzitting twee keer heeft verklaard dat hij de fiets op een moment en een wijze heeft verkregen die zich niet verhoudt met uit de overige bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden, bestaat er – ik stelde dit hiervoor reeds vast – grond om deze verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtig aan te merken. Dat de verdachte – nadat hem ter terechtzitting werd gevraagd hoe het kan dat de fiets twee maanden voor de geplande verkoop door hem zou zijn gekocht, terwijl uit het dossier blijkt dat de fiets toen nog niet was gestolen – ook heeft verklaard dat hij zich “misschien in wat data heeft vergist” en “het een paar maanden geleden gebeurd is” doet aan het vorenstaande niet wezenlijk af. Ook de later door de verdachte gegeven verklaring dat hij de fiets “een paar maanden geleden” heeft gekocht, is immers in strijd met bewijsmiddel 1 waaruit blijkt dat de fiets minder dan een maand was gestolen op het moment dat de verdachte deze probeerde te verkopen. In aanmerking genomen dat het hof een menselijke vergissing in data onder ogen heeft gezien en zo een vergissing in deze zaak als onaannemelijk terzijde heeft geschoven, komt mij het mede daarop gebaseerde feitelijke oordeel dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd over de verkrijging van de fiets niet onbegrijpelijk voor. Dat oordeel is, ook in het licht van wat door en namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. [5]
15. Het middel faalt.

Het eerste middel en de bespreking daarvan

16. Het eerste middel klaagt dat het hof onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het namens de verdachte gevoerde verweer dat geen sprake was van opzet op de bewezenverklaarde opzetheling van de fiets, althans dat de bewezenverklaring wat betreft het opzet niet zonder meer uit de gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid. Ook deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.

Juridisch kader

17. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Art. 416, eerste lid aanhef en onder a, Sr bepaalt – onder meer – dat hij die een goed voorhanden heeft terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zich schuldig maakt aan opzetheling. Voor een bewezenverklaring van opzetheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte “wist” dat het goed dat hij voorhanden had door misdrijf was verkregen. Onder dit “weten” is mede begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het goed door misdrijf is verkregen. [6]
18. Voor een bewezenverklaring van opzetheling is voorts vereist dat is vastgesteld dat de verdachte de hiervoor bedoelde wetenschap had “ten tijde van het voorhanden krijgen” van het door misdrijf verkregen goed. In vier uitspraken van 29 januari 2019 heeft de Hoge Raad de te stellen eisen aan het bewijs van deze wetenschap van de verdachte nader voor het voetlicht gebracht. [7] In HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
NJ2019/310, m.nt. Rozemond stelt de Hoge Raad in rov. 2.5.3 voorop dat uit de wetsgeschiedenis van art. 416, eerste lid, Sr volgt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel “ten tijde van” onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van het goed heeft willen bewerkstelligen dat in het geval dat iemand eerst na het verwerven of voorhanden krijgen wetenschap heeft verkregen van de herkomst uit misdrijf, hij niet strafbaar is ter zake van opzetheling. Bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf “ten tijde van” onder meer het voorhanden krijgen van een goed mag, aldus nog altijd de Hoge Raad in voormeld arrest uit 2019 (rov. 2.5.4), de rechter betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. De rechter mag aldus bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (rov. 2.3, waarnaar in rov. 2.5.4 wordt ve rwezen). De Hoge Raad komt in de vier genoemde zaken telkens tot een verwerping van de tegen het bewijs van opzetheling aangevoerde klacht, waarbij aan het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte betekenis wordt toegekend voor het bewijs dat de verdachte ook ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed moet hebben geweten dat het was verkregen uit misdrijf. [8]

Bespreking van het middel

19. Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt onmiskenbaar dat de verdachte een fiets voorhanden heeft gehad die gestolen was (bewijsmiddelen 1 tot en met 3). Dat wordt in cassatie niet bestreden. Waar het om draait, is de vraag of de bewijsvoering van het hof voldoende grond biedt voor het oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets wist dat deze door misdrijf was verkregen. Nu de hier bedoelde wetenschap van de verdachte niet uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt, komt het aan op de door het hof gebruikte bewijsredenering. Daarin kan de rechter, zo blijkt uit wat hierboven is vooropgesteld, het uitblijven van een aannemelijke ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van het door misdrijf verkregen goed betrekken.
20. Het hof heeft de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en middels het pleidooi van zijn raadsvrouw heeft gegeven voor het voorhanden hebben en krijgen van de fiets als strijdig met de waarheid aangemerkt. Op grond daarvan heeft het hof overwogen dat de verdachte in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat hij de fiets bona fide heeft verkregen. Zoals bij de bespreking van het tweede middel naar voren kwam, heeft het hof de door de verdachte afgelegde verklaring over de verkrijging van de fiets, als kennelijk leugenachtig aangemerkt. Het hof heeft daaraan de conclusie verbonden dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets heeft geweten dat deze een misdadige herkomst had. Deze bewijsredenering kan zó gelezen worden dat daarin als oordeel van het hof besloten ligt dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de fiets en dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. [9]
21. In het licht van de door de Hoge Raad in zijn hiervoor genoemde arresten van 29 januari 2019 verruimde mogelijkheid [10] om het in art. 416, eerste lid aanhef en onder a, Sr vereiste opzet vast te stellen, lijkt mij de aldus gelezen bewijsvoering toereikend voor de bewezenverklaarde opzetheling. Doordat het hof de verklaring van de verdachte over de beweerdelijke verkrijging van de fiets als kennelijk leugenachtig heeft kunnen aanmerken, biedt dat oordeel een omstandigheid die, samen met de uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat de verdachte enkele weken na de diefstal de fiets voorhanden had, voldoende redengevend is voor het bewijs van opzetheling. [11] Tegen die achtergrond zijn de verwerping van het door en namens de verdachte gevoerde opzetverweer, alsook de bewezenverklaring van opzetheling, toereikend gemotiveerd. [12]
22. Het middel faalt.

Slotsom

23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Beide middelen falen en kunnen, denk ik, worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Aldus bijvoorbeeld HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2897,
2.Zie onder meer HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9968,
3.HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467 (rov. 6.3).
4.In HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:228, rov. 2.4, lees ik niet dat een verklaring van de verdachte over het tijdstip van de verkrijging van een goed dat gestolen blijkt te zijn niet als kennelijk leugenachtig kan worden aangemerkt op de grond dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het goed nog niet gestolen was op het moment dat het volgens de verdachte door hem op legale wijze zou zijn verkregen. Mijns inziens was de bewezenverklaring van opzetheling naar het oordeel van de Hoge Raad in die zaak vooral niet toereikend gemotiveerd, omdat het hof daar onvoldoende had uitgelegd waarom de (ogenschijnlijk) onjuiste verklaring van de verdachte over het tijdstip van verkrijging van het goed – de verdachte verklaarde vijf maanden na de dag waarop de diefstal was gepleegd dat hij de laptop ongeveer acht maanden in zijn bezit had – de gevolgtrekking rechtvaardigde dat deze verklaring als kennelijk leugenachtig kon worden aangemerkt (en, zo vul ik aan, niet op een vergissing berustte). Zoals hierna bij de bespreking van het eerste middel nog naar voren komt, heeft het hof in de onderhavige zaak zijn oordeel op dit punt wél van een nadere motivering voorzien.
5.Nu het hof de door de verdachte gestelde bona fide verkrijging via een aankoop op Marktplaats als een kennelijk leugenachtige verklaring heeft aangemerkt, behoefde het hof op de door en namens de verdachte gestelde omstandigheden waaronder hij die fiets op Marktplaats heeft gekocht niet nader in te gaan. Het hof heeft dat overigens wel – en geenszins onbegrijpelijk – gedaan door min of meer zijdelings te overwegen dat de verdachte geen enkele objectieve onderbouwing heeft gegeven, over de gestelde verkoper geen details heeft gegeven en ronduit vaag is gebleven over degene van wie hij de fiets zou hebben gekocht, zodat de verklaring van de verdachte over de verkrijging van de fiets via Marktplaats op dit punt oncontroleerbaar is.
6.Zie HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812,
7.Te weten: HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
8.Ook in twee latere arresten kwam de Hoge Raad met een vergelijkbare overweging tot een verwerping van de bewijsklachten; zie HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:723 (rov. 2.3) en HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1034 (rov. 3.3).
9.Vgl. de manier waarop de Hoge Raad de bewijsvoering van het hof begreep in HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:128,
10.Ook volgens Fokkens heeft de Hoge Raad “de mogelijkheid om het voor het eerste lid vereiste opzet vast te stellen verruimd”. Zie Noyon/Langemeijer/Remmelink,
11.Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:128,
12.Dat een bewijsklacht over opzetheling in een geval waarin de door de verdachte gegeven verklaring over het tijdstip van de verkrijging van het van misdrijf afkomstige goed vóór de arresten van 29 januari 2019 kan slagen, zoals HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:228 illustreert, staat mijns inziens niet in de weg aan de verwerping van het middel in de onderhavige zaak. De bewijsredenering van het hof in de onderhavige zaak is explicieter dan in voormeld arrest uit 2018, aangezien het hof uitdrukkelijk heeft overwogen dat een vergissing hier niet aannemelijk is om de door het hof genoemde redenen en het hof de gevolgtrekking aan het geven van de kennelijk leugenachtige verklaring verbindt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bij het voorhanden krijgen wist dat het goed door misdrijf was verkregen. Ook die gevolgtrekking ontbreekt in de zaak die leidde tot het arrest van 20 februari 2018.