Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
28 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor opzetheling van een registratietag die toegang biedt tot een appartementencomplex in Rotterdam. De feiten dateren van 26 juli 2016, toen de verdachte omstreeks 02:00 uur het complex betrad met een gestolen registratietag. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het goed door misdrijf was verkregen, wat blijkt uit de bewijsvoering, waaronder camerabeelden en verklaringen van de huismeester. De verdediging heeft betoogd dat de herkenning van de verdachte op de beelden onbetrouwbaar is en dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de gestolen tag voorhanden heeft gehad. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn handelen en dat de bewijsvoering toereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk werd geacht. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de rol van de rechter in de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigen en bewijsmateriaal.