ECLI:NL:HR:2005:AT2897

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02104/04 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte in bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren op Curaçao, was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960, specifiek voor het vervoeren van ongeveer 3060 gram cocaïne. De verdachte had een verklaring afgelegd die door het Hof als kennelijk leugenachtig werd beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat een dergelijke verklaring kan worden gebruikt in de bewijsvoering, maar dat dit oordeel moet steunen op andere bewijsmiddelen dan de verklaring van de verdachte zelf. Het Hof had in zijn motivering verwezen naar verklaringen van getuigen die de verdachte's leugens zouden bevestigen, maar de Hoge Raad vond dat deze getuigenverklaringen niet als voldoende bewijs konden dienen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering en de rol van leugenachtige verklaringen in strafzaken.

Uitspraak

24 mei 2005
Strafkamer
nr. 02104/04 A
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 25 mei 2004, nummer HAR: 20/2004, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1950, wonende op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 december 2003 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumlandsverordening 1960" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof zijn oordeel dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte, ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat zij op 22 mei 2003 op het eiland Curaçao opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, ongeveer 3060 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960."
3.2.2. In de bestreden uitspraak heeft het Hof onder het hoofd "Bewijsmotivering" het volgende overwogen:
"Het Hof baseert zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan niet alleen op de door de eerste rechter gehanteerde bewijsmiddelen, maar ook op de leugenachtige verklaring van verdachte zelf.
In haar op 23 mei 2003 tegenover de politie afgelegde verklaring (V 01/01) verklaart verdachte, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
a. ik liep al lang rond met het idee om een paar dagen naar Nederland te gaan voor vakantie;
b. op zondag 18 mei 2003 kocht ik een ticket in Punda;
c. op mijn werk heb ik het zodanig geregeld dat ik twee weken vrij van dienst kon krijgen.
De juistheid van deze verklaringen van verdachte wordt weerlegd door na te melden verklaringen of ambtsberichten:
Ad a
a.1. [Getuige 1] (V 02/02), die verklaart dat de verdachte tegen hem gezegd heeft dat ze met een zieke schoonzus naar Nederland ging;
a.2. [Getuige 2] (bij RC), die verklaart van de directe chef van de verdachte begrepen te hebben dat de verdachte iemand naar Nederland moest begeleiden;
Ad b
b.1. het feit van algemene bekendheid dat het kantoor van DCA in Punda op zondag gesloten is;
b.2. de verklaring van verdachte (V 01/01) inhoudende dat [zij] zich op 23 mei 2003 niet meer herinnerde hoeveel ze op 18 mei 2003 voor het ticket betaald heeft;
Ad c
c.1. het als bijlage bij het proces-verbaal opgenomen geschrift, zijnde een kopie van het ticket van de verdachte, waarop als retourdatum is vermeld 20 juni 2003.
Voor de onjuistheden in haar verklaringen is, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, geen andere reden aan te wijzen dan dat verdachte kennelijk de waarheid heeft willen bemantelen. Een waarheid die inhoudt, dat verdachte niet voor vakantie of begeleiding van een ziek persoon, maar voor een drugstransport naar Nederland ging."
3.2.3. De onder 3.2.1 weergegeven bewezenverklaring steunt voorts op de volgende bewijsmiddelen en nadere
bewijsoverweging:
"1.
Een ambtsedig proces-verbaal van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, no. 261/2003, opgemaakt en op 24 mei 2003 gesloten en getekend door J.A. Coelho, kommies tweede klasse der belastingen, standplaats Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 22 mei 2003 heb ik als verdacht van overtreding van de Opiumlandsverordening 1960, zoals gewijzigd, aangehouden een vrouw die opgaf te zijn:
[verdachte], geboren te Curaçao op [geboortedatum] 1950.
Tijdens de uitvoervisitatie van bagage van de KLM-vlucht met bestemming Amsterdam reageerde de narcoticahond Seena op een zwarte reistas voorzien van het bagage-etiket genummerd [001]. Ik begaf me naar het kantoor van de KLM alwaar ik werd ingelicht dat een vrouwelijke passagier, genaamd [verdachte], bagage had ingecheckt voorzien van voornoemd bagage-etiket. [Verdachte] werd door douanerechercheurs van boord gehaald en aan mij overgedragen. Zij overhandigde mij haar bescheiden. Aan de kaft van haar passagebijet had zij twee stuks reclame-bagage etiketten vastgeplakt, waaronder een etiket genummerd [001]. In de KLM bagagesorteerruimte identificeerde [verdachte] de reistas voorzien van bagage-etiket genummerd [001] als de hare. De reistas werd door [verdachte] met een sleutel geopend. Tijdens de visitatie constateerde ik dat de bodem een abnormale dikte had. De bodem werd opengesneden, waarna er een pak omwikkeld met plakband te voorschijn kwam. Bij het inkepen van dit pak kwam er een wit poeder gelijkend op een verdovend middel te voorschijn. De reistas en het pak met inhoud werd overgedragen aan de Douanerecherchedienst voor verder onderzoek.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal met bijgevoegde verklaring van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, afdeling Douanerecherchedienst, no. 0782/2003, opgemaakt en op 23 mei 2003 gesloten en getekend door R.J. Hooi, hoofdkommies der belastingen, standplaats Curaçao, buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende als relaas/verklaring van de verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 23 mei 2003 heb ik, verbalisant, een pak inhoudende een witachtig poeder gelijkend op een verdovend middel gewogen op het kantoor van de Douane Recherche Dienst. Het brutogewicht van het pak met inhoud werd vastgesteld op 3060 gram. Op 23 mei 2003 heb ik een monster van het witachtig poeder genomen. Dit monster is voorzien van het opschrift nummer 755 code II-B-1. Het monster zal worden overgebracht naar het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. met het verzoek te onderzoeken of de aanwezigheid van een van de verdovende middelen, zoals bedoeld in de Opiumlandsverordening 1960, kan worden vastgesteld.
Verdachte: [verdachte]
3.
Een rapport van de het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V te Willemstad, Curaçao, d.d. 12 augustus 2003, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door de apotheker [betrokkene 1], voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
onderwerp: 755/II-B-1 d.d. 23 mei 2003
De ondergetekende verklaart het bij bovenvermelde brief aangeboden materiaal te hebben ontvangen. Het materiaal bestond uit een plastic potje voorzien van het opschrift no. 755 code II-B-1, inhoudende een witachtig poeder, gelijkend op een verdovend middel. Bij een gaschromatografisch en gaschromatografisch-massaspectometrisch onderzoek werd aangetoond dat het materiaal cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
4.
De verklaring van de verdachte op 21 november 2003 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Op 22 mei 2003 was ik van plan om met een vlucht van de KLM naar Nederland te reizen. Ik ben die dag naar Hato gegaan en heb twee stuks bagage ingecheckt, waaronder een reistas. Die reistas heb ik, voordat deze werd ingepakt, 'leeg' in handen gehad. Ik heb de tas niet gecontroleerd.
Om op 23 mei 2003 naar Nederland te reizen moest ik op mijn werk mijn diensten ruilen. Ik had reeds vakantie gepland van 2 tot en met 26 juni 2003. Ik heb mijn reis naar Nederland niet tot die datum uitgesteld.
5.
De kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte:
Een ambtsedig proces-verbaal van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, no. 0782/2003, (V01/01), opgemaakt en op 23 mei 2003 gesloten en getekend door R.J. Hooi, hoofdkommies der belastingen, standplaats Curaçao, buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte -zakelijk weergegeven-:
Ik liep al lang met het idee rond om een paar dagen naar Nederland te gaan voor vakantie (a). Op zondag 18 mei 2003 kocht ik een ticket in Punda (b). Op mijn werk heb ik het zodanig geregeld dat ik twee weken vrij van dienst kon krijgen (c).
Het Hof leidt de leugenachtigheid af uit het feit dat deze verklaringen worden weerlegd door de inhoud van na te melden bewijsmiddelen alsmede het in het vonnis opgenomen feit van algemene bekendheid dat het kantoor van DCA in Punda op zondag is gesloten.
Ad. a
• Een ambtsedig proces-verbaal van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, no. 0782/2003 V(02/02), opgemaakt en op 12 juni 2003 gesloten door P.E. Elizabeth en mr. S.P. Claessen, beiden werkzaam bij de afdeling Douane Recherchedienst te Curaçao als buitengewoon agent van politie en door mr. S.P. Claessen ondertekend, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1] -zakelijk weergegeven-:
Mijn moeder heeft gezegd dat zij met een zieke schoonzus naar Nederland ging.
• Een proces-verbaal van verhoor d.d. 27 oktober 2003, opgemaakt door mr. C.H. Hato-Willems, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 2], -zakelijk weergegeven-:
Ik ben interim directeur GOG. Ik heb van de directe chef van [verdachte] begrepen dat [verdachte] het verzoek om vrije dagen op het laatste moment heeft ingediend en dat zij iemand naar Nederland moest begeleiden.
Ad. b
• Een ambtsedig proces-verbaal van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, no. 0782/2003 (V01/01), opgemaakt en op 23 mei 2003 gesloten en getekend door R.J. Hooi, hoofdkommies der belastingen, standplaats Curaçao, buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte -zakelijk weergegeven-:
Op zondag 18 mei 2003 kocht ik een ticket in Punda. Ik herinner mij niet hoeveel ik ervoor betaald heb.
Ad. c
• Een geschrift, te weten een retourticket Curaçao-Amsterdam van KLM, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Curaçao - Amsterdam KL 785 22 May
Amsterdam - Curaçao KL 735 20 Juni
Het verklaren van onjuistheden door verdachte was er, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, kennelijk op gericht om te verhullen dat verdachte de reis naar Nederland ging maken met het doel om drugs naar Nederland te transporteren."
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de sub 5 weergegeven verklaring van de verdachte, inhoudende:
"Ik liep al lang met het idee rond om een paar dagen naar Nederland te gaan voor vakantie (a). Op zondag 18 mei 2003 kocht ik een ticket in Punda (b). Op mijn werk heb ik het zodanig geregeld dat ik twee weken vrij van dienst kon krijgen"
kennelijk leugenachtig is en bedoeld om de waarheid te bemantelen. Dit oordeel heeft het Hof gegrond op (i) het feit van algemene bekendheid dat het kantoor van DCA in Punda op zondag gesloten is en (ii) op een aantal bewijsmiddelen die, kort samengevat, inhouden (a) dat de verdachte aan haar zoon en haar directe chef heeft medegedeeld dat zij "een zieke schoonzus" onderscheidenlijk "iemand" naar Nederland moest begeleiden, welke mededelingen het Hof kennelijk voor onjuist heeft gehouden, (b) dat zij zich op 23 mei 2003 niet meer herinnerde hoeveel zij had betaald voor het op 18 mei 2003 gekochte ticket en (c) dat de retourdatum op het ticket niet overeenstemt met hetgeen de verdachte heeft verklaard omtrent de duur van haar vakantie.
3.4. Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen kan bij de bewijsvoering worden gebruikt. Zodanig oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in andere bewijsmiddelen dan de verklaring(en) van de verdachte (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 567). Tot bedoelde andere bewijsmiddelen kunnen niet worden gerekend bewijsmiddelen, inhoudende verklaringen van personen omtrent hetgeen de verdachte aan hen heeft medegedeeld. In dit geval heeft het Hof in de bewijsmotivering voor wat betreft zijn oordeel dat de in zijn arrest onder 5 weergegeven verklaring van de verdachte tegenover de politie kennelijk leugenachtig was, onder meer verwezen naar door getuigen tegenover de politie afgelegde verklaringen die neerkomen op een weergave van door de verdachte aan hen gedane mededelingen omtrent de aanleiding voor haar reis.
3.5. Verder is het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk. De leugenachtige geoordeelde verklaring van de verdachte dat zij twee weken vrij van dienst kon krijgen, is in het licht van haar sub 4 tot het bewijs gebezigde verklaring voorzover inhoudende dat zij reeds vakantie had gepland van 2 tot en met 26 juni 2003, niet zonder meer in strijd met data vermeld op het ticket van de verdachte, nu zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt uit te sluiten dat de verdachte heeft bedoeld dat zij naast haar reeds geplande vakantie twee weken vrij van dienst kon krijgen. De enkele omstandigheid dat de verklaring van de verdachte omtrent de datum of de plaats van de aankoop van het ticket onjuist is en dat zij zich niet herinnert welk bedrag zij daarvoor heeft betaald, kan voorts niet zonder meer de conclusie dragen dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring die is bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Gelet op het vorenstaande is de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen omkleed.
3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 mei 2005.