Uitspraak
19 januari 1993.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 1993 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor heling van een televisie, die hij had gekocht en doorverkocht, terwijl hij zich ervan bewust was dat deze mogelijk van misdrijf afkomstig was. Het Hof had de verdachte ter zake van 'heling, meermalen gepleegd' veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, met vernietiging van een eerder vonnis van de Politierechter in Groningen.
De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, Mr. W.F. de Haan, verschillende middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld, waaronder de stelling dat de verdachte ten onrechte als verdachte was aangemerkt en dat de aanhouding onrechtmatig was. De Advocaat-Generaal Leijten heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar met de aanbeveling dat de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het eerste en derde middel niet tot cassatie kunnen leiden. Het Hof had echter verzuimd om te bevelen dat de tijd die de veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof vernietigd, maar alleen voor zover het betreft de toepassing van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft bepaald dat de tijd in verzekering geheel in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. Het beroep is voor het overige verworpen.