Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
eerste middelricht zich tegen het oordeel van het hof dat het door de verdachte toegepaste geweld in de gegeven situatie niet verenigbaar is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de verdachte geen beroep toekomt op de strafuitsluitingsgrond van art. 42 Sr.
De kern van deze strafzaak
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Niet strafbaar is hij, die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift."
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld(...)
te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.”
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
Bij algemene maatregel van bestuur wordt een ambtsinstructie voor de politie en voor de Koninklijke marechaussee vastgesteld."
In de ambtsinstructie worden regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 6 en 7."
Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
Onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen de poging en de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht."
minimaalsprake moet zijn voordat de politieambtenaar,
kanovergaan tot het gebruik van zijn vuurwapen. Dat laat onverlet dat het handelen van de politieambtenaar daarnaast altijd dient te voldoen aan de eisen die de Politiewet 2012 hieraan stelt, meer specifiek de eisen zoals neergelegd in artikel 7, eerste en vijfde lid, van de Politiewet 2012, te weten die van subsidiariteit en proportionaliteit.
2. Risicovolle omstandigheden ter plaatse
3. Andere middelen om het doel te bereiken
ter uitvoering van een wettelijk voorschrift’ komen drie aandachtspunten samen: het moet gaan om een wettelijk voorschrift met een zekere dwingendheid (gelegen in het woordje "ter" uitvoering, wat iets anders is dan "bij" de uitvoering) en er moet zijn voldaan aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. [5]
noodzakelijkdient te zijn. Een beroep op art. 42 Sr zal dus problematischer zijn wanneer een redelijk alternatief heeft opengestaan voor het overtreden van de strafwet. Het vereiste van proportioneel handelen is nauw met het subsidiariteitsvereiste verbonden. Disproportioneel optreden kan immers niet als noodzakelijk optreden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft inzake de proportionaliteit overwogen dat art. 42 Sr slechts toepasselijk is, indien ter uitvoering van een bepaald wettelijk voorschrift een gepast middel wordt gebruikt. [6]
redelijk en gematigd’ dient te zijn; zodra geweld wordt aangewend moet verhoudingsgewijs voor het minst zware middel worden gekozen. Art. 7 van de Politiewet is ingevolge art. 9 van de Politiewet nader uitgewerkt in de Ambtsinstructie. Art. 7 van de Ambtsinstructie verwoordt voorwaarden waaronder het gebruik van een wapen geoorloofd kan zijn, zoals bij een aanhouding van een verdachte die wordt verdacht van een misdrijf waarop meer dan vier jaren gevangenisstraf is gesteld. Of het gebruik van een wapen in het concrete geval is geoorloofd, zal ervan afhangen of dit geweldsmiddel onder de gegeven omstandigheden als proportioneel en subsidiair kan worden aangemerkt.
uitvoeringaan de in de artikelen 3 en 7 van de Politiewet gelegen bevoegdheden, zoals (vuurwapen)geweld, en bevat het daarvoor nadere regels. Uit de bepalingen van de Politiewet en de Ambtsinstructie – die in samenhang moeten worden bezien – vloeit ontegenzeggelijk voort dat (vuurwapen)geweld ook altijd aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet voldoen. De Ambtsinstructie werkt (onder meer) de situaties uit waarbinnen vuurwapengeweld eventueel is geoorloofd en beschrijft niet, zoals de stellers van het middel lijken te veronderstellen, de gevallen waarin vuurwapengeweld is
‘vereist’.
‘aanhoudingsbevoegdheid in zijn algemeenheid het gebruik van gepast geweld met zich mee kan brengen’, maar geoordeeld dat het door de verdachte gebruikte vuurwapengeweld in de onderhavige situatie niettemin niet passend en noodzakelijk was. Daarin ligt het niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat ook in een situatie als bedoeld in art. 7, eerste lid aanhef en onder b van de Ambtsinstructie, aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit moet zijn voldaan. Ook deze klacht faalt.
tweede middelkomt op tegen de (motivering van de) verwerping van het ter zake van de tenlastegelegde poging tot doodslag gedane beroep op afwezigheid van alle schuld (AVAS).
datde verdachte in de stellige veronderstelling verkeerde dat hij handelde overeenkomstig de Politiewet en de Ambtsinstructie. Het hof is evenwel van oordeel dat deze veronderstelling niet
gerechtvaardigdwas. De verdachte moest zich er van bewust zijn dat hij bij het gebruiken van het aanhoudingsvuur steeds een afweging dient te maken van alle omstandigheden die van belang zijn voor de proportionaliteit en subsidiariteit van zijn handelen en dat het door hem uitgeoefende geweld in overeenstemming moet zijn met deze beginselen. Uit de verklaringen van de ITB-deskundigen blijkt bovendien dat hieraan tijdens de trainingen veel aandacht wordt besteed.
verontschuldigbaredwaling derhalve geen sprake is geweest, waardoor hem geen beroep op afwezigheid van alle schuld toe kan komen. Tegen de achtergrond van de eisen die de toepasselijke bepalingen aan het vuurwapengebruik door politieambtenaren stellen en de opleiding die hij als politieambtenaar hieromtrent heeft gevolgd, had de verdachte zich er immers bewust van moeten zijn geweest dat het door hem aangewende vuurwapengebruik rechtens ongeoorloofd was. Het hof benadrukt daarbij dat uit de verklaringen van de ITB-deskundigen – die (mede) verantwoordelijk zijn voor voornoemde opleiding – blijkt dat aan die eisen tijdens de opleiding veel aandacht wordt besteed. Aldus ligt in ’s hofs oordeel besloten dat een redelijke interpretatie van verdachtes (wettelijke) bevoegdheid met zich meebrengt dat hij er niet vanuit had mogen gaan dat hij in de onderhavige situatie vuurwapengeweld had mogen aanwenden, waardoor geen sprake kan zijn van een verontschuldigbare (rechts)dwaling. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik, in aanmerking genomen hetgeen de verdediging aan dit beroep op afwezigheid van alle schuld ten grondslag heeft gelegd en hetgeen het hof hieromtrent heeft vastgesteld en overwogen, niet onbegrijpelijk.
derde middelloopt erop vooruit dat ten tijde van de beoordeling van onderhavige zaak door de Hoge Raad sprake is van een verandering van wetgeving als gevolg waarvan voor de verdachte gunstiger bepalingen zijn komen te gelden die ingevolge art. 1, tweede lid, Sr in zijn zaak moeten worden toegepast. Het voorstel voor de ‘Wet strekkende tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opnemen van een specifieke strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren die geweld hebben gebruikt in de rechtmatige uitoefening van hun taak en een strafbaarstelling van schending van de geweldsinstructie en wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het opnemen van een grondslag voor het doen van strafrechtelijk onderzoek naar geweldgebruik door opsporingsambtenaren’ (hierna: Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar) bevat namelijk twee voor de verdachte gunstige wijzigingen, aldus het middel.
‘een andere achtergrond [heeft]’. De wetgever stelt dat aan de opsporingsambtenaar, anders dan de gewone burger, een geweldsbevoegdheid is toegekend waarvan ook wordt verwacht dat hij er gebruik van maakt, waardoor hij het aangewezen acht om expliciet op te nemen dat die opsporingsambtenaar niet strafbaar is wanneer hij volgens de regels geweld heeft gebruikt. Het wettelijk (toetsings)kader is echter dezelfde als het kader dat thans zou worden aangelegd indien een opsporingsambtenaar een beroep doet op art. 42 Sr vanwege door hem aangewend geweld, te weten de artikelen 3 en 7 van de Politiewet in samenhang met de Ambtsinstructie. In de memorie van toelichting wordt daaromtrent benadrukt dat ook inzake de speciaal op de politieambtenaar toegespitste strafuitsluitingsgrond
‘getoetst moet worden of de opsporingsambtenaar geweld heeft aangewend binnen de grenzen die de regels stellen en dat het optreden voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”
vierde middelklaagt dat het hof niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] en over de verwerping van het namens de verdachte gevoerde verweer dat hooguit sprake zou zijn van bewuste schuld.
Overweging ten aan zien van het (voorwaardelijk) opzet op de dood
vijfde middelklaagt over de overschrijding van de redelijke (inzend)termijn.