ECLI:NL:HR:2004:AO1498
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Voorwaardelijk opzet en afgrenzing met bewuste schuld in doodslagzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor doodslag, waarbij hij op 13 december 2001 in Spijkenisse een persoon genaamd [slachtoffer] met een pistool heeft verwond, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer op 4 januari 2002. De verdachte had het pistool, waarvan hij niet wist of het geladen was, als slagwapen gebruikt en had meermalen in de richting van het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het Hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De verdachte was vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, en de Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak met verwijzing naar een ander gerechtshof. De zaak benadrukt de nuances tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld in het strafrecht, en hoe de omstandigheden van de gedragingen van de verdachte van belang zijn voor de beoordeling van opzet.