ECLI:NL:HR:2012:BX5513

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04984 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtmatige uitoefening van politiegeweld en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 30 april 2009 in Almere niet voldeed aan een bevel van de politie om zich te verwijderen. De verdachte werd vervolgens aangehouden door agenten van politie Flevoland, waarbij hij zich met geweld verzette. De verdediging stelde dat de politieambtenaren niet handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, omdat zij buitensporig geweld zouden hebben gebruikt. Het Hof verwierp dit verweer, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit betoog op onjuiste gronden had verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat het niet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit in de weg kan staan. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tweede tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/04984 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 27 oktober 2011, nummer 24/001729-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel beoogt - naar de Hoge Raad begrijpt - te klagen dat het Hof een met betrekking tot feit 2 gevoerd betoog op onjuiste en/of ontoereikende gronden heeft verworpen.
2.2.1. Het Hof heeft onder 1 en 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"feit 1:
hij op 30 april 2009 in de gemeente Almere opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], agent van politie Flevoland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen dat hij zich moest verwijderen in de richting van de Spoordreef, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
feit 2:
hij op 30 april 2009 in de gemeente Almere toen de aldaar dienstdoende agent van politie Flevoland [verbalisant 1] en agent van politie Flevoland [verbalisant 2], verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 184 Wetboek van Strafrecht hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Almere-Stad, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht in een andere richting trachten te bewegen dan de richting in welke [verbalisant 1 en 2] hem, verdachte, trachtten te voeren."
2.2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde betoog als volgt samengevat en verworpen:
"Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde "in de rechtmatige uitoefening van hun bediening" niet kan worden bewezen, omdat de betrokken verbalisanten zodanig buitensporig geweld op verdachte hebben toegepast, dat zij - kort gezegd - hun boekje te buiten zijn gegaan en dat zij zodoende jegens verdachte onrechtmatig hebben gehandeld. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de raadsvrouw verwezen naar het bepaalde in artikel 8, lid 1, van de Politiewet, waarin de grenzen worden aangegeven van de wijze en mate van door opsporingsambtenaren toe te passen geweld.
Dit verweer vindt geen steun in het recht.
Zoals hiervoor is overwogen, ontleenden de verbalisanten hun bevoegdheid om van verdachte te vorderen zich te verwijderen aan artikel B.1.2. van de APV. De bevoegdheid om verdachte, die niet aan de vordering voldeed, bij betrapping op heterdaad aan te houden vloeide eveneens rechtstreeks voort uit artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en daarmee was de rechtmatigheid van die (ambts)handeling van de verbalisanten gegeven.
Dat de verbalisanten bij die (rechtmatige) uitoefening van hun taak mogelijk zodanig hebben gehandeld dat zij daarmee jegens verdachte onrechtmatig, als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, hebben gehandeld, is een vraag die moet worden beantwoord in een procedure voor de burgerlijke rechter. Een dergelijke in het strafproces gestelde onrechtmatigheid doet aan de rechtmatigheid van het optreden van de opsporingsambtenaren niet af.
Het hof verwerpt dit verweer derhalve."
2.3. Het door de verdediging aangevoerde strekte ten betoge dat de politieambtenaren niet werkzaam waren 'in de rechtmatige uitoefening van de bediening', zoals de op art. 180 Sr toegesneden tenlastelegging inhoudt, aangezien zij buitensporig geweld op de verdachte hebben toegepast. Bij de verwerping van dit betoog heeft het Hof miskend dat het niet-voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit aan de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging in de weg kan staan. Het Hof heeft het aangevoerde derhalve verworpen op gronden die zijn beslissing niet kunnen dragen.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu geen middel is voorgesteld dat zich keert tegen de beslissingen van het Hof ter zake van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 oktober 2012.