ECLI:NL:HR:2004:AO1490

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00765/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op AVAS wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van mensenroof en valsheid in geschrift. De verdachte heeft in augustus 1997 op Schiphol een meisje vanuit Brazilië naar Nederland gebracht met het oogmerk haar wederrechtelijk onder de macht van anderen te brengen. De verdachte stelde dat hij in een verontschuldigbare onbewustheid verkeerde ten aanzien van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, omdat hij niet had kunnen weten dat zijn gedragingen onder de Nederlandse strafwet vielen. Het Hof verwierp dit verweer, stellende dat de verdachte had moeten begrijpen dat zijn handelingen illegaal waren, gezien de procedures rondom adoptie en de illegale handelingen die hij had verricht. De Hoge Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de verwerping van het beroep op dwaling voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep niet tot cassatie kon leiden en verwierp het beroep.

Uitspraak

9 maart 2004
Strafkamer
nr. 00765/03
SG/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 november 2002, nummer 21/000799-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 20 november 2001, heeft het Hof in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 december 1998, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van mensenroof" en 3. "het medeplegen van: het door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen opzettelijk uitlokken van valsheid in geschrift" veroordeeld tot elf maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het beroep op dwaling met betrekking tot feit 1 heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
3.2. Het onder 1 tenlastegelegde feit is toegesneden op art. 278 Sr. In de bestreden uitspraak is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de maand augustus 1997, op Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, een meisje, genoemd [het slachtoffer] (verondersteld geboren te zijn op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]) (vanuit Brazilie) over de grenzen van het Rijk in Europa heeft gevoerd met het oogmerk die [slachtoffer] wederrechtelijk onder de macht van een ander, namelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2], te brengen en door die [slachtoffer] met een valse identiteit buiten de officiële adoptieprocedure om in een situatie te brengen waarin een (officiële) status haar ontbreekt/blijft ontbreken."
3.3. In het arrest van 20 november 2001, NJ 2003, 632, heeft de Hoge Raad, vooropstellende dat de omschrijving "over de grenzen van het Rijk in Europa voeren" in art. 278 Sr het brengen van mensen vanuit het buitenland naar Nederland niet uitsluit, beslist dat art. 278 Sr zo moet worden uitgelegd dat ook het vanuit het buitenland naar Nederland voeren van personen daaronder valt.
3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2002 is aldaar namens de verdachte het verweer gevoerd dat in de toelichting op het middel is weergegeven. Dat verweer houdt naar de kern in dat de verdachte wegens dwaling dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij vóór het arrest van de Hoge Raad van 20 november 2001 "de wederrechtelijkheid en/of strafbaarheid niet heeft kunnen kennen door de wet te raadplegen". Het Hof heeft met betrekking tot dit verweer als volgt overwogen:
"Het hof overweegt dat het adopteren van kinderen, zowel in Nederland als in Brazilië, volgens vast omlijnde procedures is geregeld.
De omstandigheid dat er ten tijde van het feit in de literatuur en wetsgeschiedenis niet gerept wordt over de vraag of "over de grenzen van het Rijk in Europa voeren" ook het geval behelst waarin een persoon vanuit Brazilië naar Nederland wordt gebracht heeft slechts beperkte betekenis. Verdachte kon er in redelijkheid niet vanuit gaan dat zijn gedraging niet onder de Nederlandse strafwet viel. In de wetsgeschiedenis en literatuur wordt niet uitdrukkelijk de strafbaarheid van gedrag als tenlastegelegd uitgesloten. Met name gelet op het feit dat illegale handelingen dienden te worden verricht ten behoeve van het vervoer van het kind, kon op zijn minst van verdachte verwacht worden dat hij bij een bevoegde en gezaghebbende persoon of instantie had geïnformeerd. Van verschoonbare dwaling is derhalve geen sprake. Het hof verwerpt dan ook dit verweer."
3.5. Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging (vgl. HR 23 mei 1995, NJ 1995, 631). Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde, dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
3.6. Het in het middel bedoelde verweer houdt slechts in dat de verdachte de reikwijdte van de strafbepaling waarop de tenlastelegging is toegesneden niet heeft kunnen kennen, gezien de toentertijd heersende doctrine omtrent die reikwijdte. Niet blijkt dat is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de hem verweten gedraging daadwerkelijk (en verontschuldigbaar) in de overtuiging verkeerde dat zijn handelen niet door die bepaling werd bestreken. Zulks in aanmerking genomen, geeft het oordeel van het Hof, hierop neerkomende dat - mede gelet op de in het verband van het bewezenverklaarde feit verrichte illegale handelingen ten behoeve van het vervoer van het kind - niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De verwerping van het verweer is dus toereikend gemotiveerd, zodat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 maart 2004.