ECLI:NL:PHR:2020:155

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
18/04822
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van smaad door het aanbrengen van beschuldigingen aan de directie van werkgevers

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een verdachte die beschuldigingen heeft geuit aan de directie van de werkgevers van drie personen, met als doel hun eer en goede naam aan te tasten. De verdachte is in eerste instantie door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor smaad, omdat zij anonieme brieven had gestuurd naar de directies van de werkgevers van de benadeelde partijen. De brieven bevatten beschuldigingen van onzedelijk gedrag en andere ernstige beschuldigingen. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het hof onterecht heeft geoordeeld dat zij met het kennelijke doel heeft gehandeld om ruchtbaarheid te geven aan de beschuldigingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de brieven heeft gestuurd met de intentie om de slachtoffers problemen op het werk te bezorgen, wat volgens de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als 'ruchtbaarheid geven' in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de zaak in behandeling genomen en geconcludeerd dat het hof mogelijk een verkeerde rechtsopvatting heeft gehanteerd bij de beoordeling van het kennelijke doel van de verdachte. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling van de zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/04822
Zitting18 februari 2020

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 17 oktober 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1 primair, 3 primair en 4 primair, telkens opleverende “smaad”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het hof beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen en daarbij telkens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
Namens de verdachte heeft mr. D. Greven, advocaat te Borne, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat het tenlastegelegde “ruchtbaarheid geven”, zoals bedoeld in art. 261 Sr, bewezen kan worden verklaard, onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
3.2.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand april 2014 te Schalkhaar, gemeente Deventer en/of te Twello, gemeente Voorst (telkens) opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde partij 1] heeft aangerand door telastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij (telkens) met voormeld doel bij/aan de directie van zwembad [A] te [plaats] (alwaar die [benadeelde partij 1] werkzaam is als zwemonderwijzeres) (een) (anonieme) brief/brieven afgegeven en/of doen toekomen waarin werd medegedeeld - zakelijk weergegeven - dat die [benadeelde partij 1] tijdens (een) zwemles(sen) onzedelijke handelingen zou hebben gepleegd met (een) kind(eren);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand april 2014 te Schalkhaar, gemeente Deventer en/of te Twello, gemeente Voorst een persoon genaamd [benadeelde partij 1] (telkens) opzettelijk heeft beledigd door bij/aan de directie van zwembad [A] te [plaats] (alwaar die [benadeelde partij 1] werkzaam is als zwemonderwijzeres) (een) (anonieme) brief/brieven af te geven en/of te doen toekomen waarin werd medegedeeld - zakelijk weergegeven - dat die [benadeelde partij 1] tijdens (een) zwemles(sen) onzedelijke handelingen zou hebben gepleegd met (een) kind(eren), welke informatie naderhand ter kennis is gekomen van die [benadeelde partij 1] .
3.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 14 januari 2015 te Schalkhaar, gemeente Deventer en/of te Almere en/of te Zwolle (telkens) opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde partij 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij (telkens) met voormeld doel bij/aan het hoofdkantoor van [B] (alwaar die [benadeelde partij 2] op dat moment werkzaam was als bedrijfsleider) (een) (anonieme en/of met een valse naam ondertekende) brief/brieven afgegeven en/of doen toekomen waarin werd medegedeeld - zakelijk weergegeven - dat die [benadeelde partij 2] zich zeven keer, althans meermalen, ten onrechte ziek zou hebben gemeld en/of dat die [benadeelde partij 2] tegen haar personeel zou schreeuwen en/of dat sinds de komst van die [benadeelde partij 2] bij [B] de sfeer was veranderd en/of dat die [benadeelde partij 2] niet alleen naar klanten maar ook naar haar eigen personeel onvriendelijk zou zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 14 januari 2015 te Schalkhaar, gemeente Deventer en/of te Almere en/of te Zwolle een persoon genaamd [benadeelde partij 2] (telkens) opzettelijk heeft beledigd door bij/aan het hoofdkantoor van [B] (alwaar die [benadeelde partij 2] op dat moment werkzaam was als bedrijfsleider) (een) (anonieme en/of met een valse naam ondertekende) brief/brieven af te geven en/of te doen toekomen waarin werd medegedeeld - zakelijk weergegeven - dat die [benadeelde partij 2] zich zeven keer, althans meermalen, ten onrechte ziek zou hebben gemeld en/of dat die [benadeelde partij 2] tegen haar personeel zou schreeuwen en/of dat sinds de komst van die [benadeelde partij 2] bij [B] de sfeer was veranderd en/of dat die [benadeelde partij 2] niet alleen naar klanten maar ook naar haar eigen personeel onvriendelijk zou zijn, welke informatie naderhand ter kennis is gekomen van die [benadeelde partij 2]
4.
zij in of omstreeks de maand februari 2015 te Schalkhaar, gemeente Deventer en/of te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde partij 3] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij met voormeld doel bij/aan de directie van [C] te [plaats] (alwaar die [benadeelde partij 3] werkzaam is als docent) een (anonieme) brief afgegeven en/of doen toekomen waarin werd medegedeeld - zakelijk weergegeven - dat die [benadeelde partij 3] een niet nader genoemd meisje ontzettend bang zou hebben gemaakt en/of dingen zou hebben gedaan die absoluut niet kunnen en/of dat die [benadeelde partij 3] met zijn poten van de dochter van die (anonieme) briefschrijver moet afblijven en/of dat die [benadeelde partij 3] absoluut niet op school werkzaam zou kunnen zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de maand februari 2015 te Schalkhaar, gemeente Deventer en/of te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe een persoon genaamd [benadeelde partij 3] opzettelijk heeft beledigd door bij/aan de directie van [C] te [plaats] (alwaar die [benadeelde partij 3] werkzaam is als docent) een (anonieme) brief af te geven en/of te doen toekomen waarin werd medegedeeld - zakelijk weergegeven - dat die [benadeelde partij 3] een niet nader genoemd meisje ontzettend bang zou hebben gemaakt en/of dingen zou hebben gedaan die absoluut niet kunnen en/of dat die [benadeelde partij 3] met zijn poten van de dochter van die (anonieme) briefschrijver moet afblijven en/of dat die [benadeelde partij 3] absoluut niet op school werkzaam zou kunnen zijn, welke informatie naderhand ter kennis is gekomen van die [benadeelde partij 3] .”
3.3.
Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1 primair.
zij in de maand april 2014 te Schalkhaar, gemeente Deventer, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde partij 1] heeft aangerand door telastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij met voormeld doel aan de directie van zwembad [A] te [plaats] , waar die [benadeelde partij 1] werkzaam is als zwemonderwijzeres, een anonieme brief afgegeven doen toekomen waarin werd meegedeeld dat die [benadeelde partij 1] tijdens een zwemles onzedelijke handelingen zou hebben gepleegd met een kind.
3 primair.
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 14 januari 2015 te Schalkhaar, gemeente Deventer of te Almere of te Zwolle, opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde partij 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij met voormeld doel aan het hoofdkantoor van [B] , waar die [benadeelde partij 2] op dat moment werkzaam was als bedrijfsleider, een anonieme brief doen toekomen waarin werd meegedeeld dat die [benadeelde partij 2] zich meermalen ten onrechte ziek zou hebben gemeld en dat die [benadeelde partij 2] tegen haar personeel zou schreeuwen.
4 primair.
zij in de maand februari 2015 te Schalkhaar, gemeente Deventer of te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde partij 3] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij met voormeld doel aan de directie van [C] te [plaats] waar die [benadeelde partij 3] werkzaam is als docent, een anonieme brief doen toekomen waarin werd meegedeeld dat die [benadeelde partij 3] een niet nader genoemd meisje ontzettend bang zou hebben gemaakt, dingen zou hebben gedaan die absoluut niet kunnen, dat die [benadeelde partij 3] met zijn poten van de dochter van die anonieme briefschrijver moet afblijven en dat die [benadeelde partij 3] absoluut niet op school werkzaam zou kunnen zijn.”
3.4.
Deze bewezenverklaring berust op de in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen.
3.5.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het bestanddeel ‘ruchtbaarheid geven aan’ van de onder 1 (primair), 3 (primair) en 4 (primair) tenlastegelegde smaad niet bewezen kan worden. Blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnota is hieromtrent het volgende aangevoerd (onder weglating van voetnoten):
“6. Onder 'ruchtbaarheid geven aan' dient te worden verstaan het ter kennis van het publiek brengen. Met 'publiek' wordt een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De brieven zijn telkens geadresseerd aan de directies van de werkgevers van de benadeelde partijen. Dat is geen bredere kring van personen.
7. Dan kan het natuurlijk nog zo zijn dat de directies ruchtbaarheid geven aan de feiten maar ook dat is niet het geval. De directies zijn vertrouwelijk omgegaan met de brieven, hetgeen ook mocht worden verwacht. Als directie zijnde ga je de feiten als in de brieven omschreven natuurlijk niet aan de grote klok hangen. Niet bij het eigen personeel en al helemaal niet daarbuiten. Je bespreekt dit uitsluitend met je werknemer en dat is ook precies wat er is gebeurd.
8. Kortom, alleen de directie en de benadeelde partij zelf was telkens op de hoogte van het ten laste gelegde feit. Aan het bestanddeel 'ruchtbaarheid geven aan' is in alle drie de gevallen dan ook niet voldaan. Een directeur of een of enkele directieleden zijn namelijk geen bredere kring van personen. Nu het bestanddeel 'ruchtbaarheid geven aan' niet kan worden bewezen, dient vrijspraak te volgen.”
3.6.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“De verdachte heeft in het verhoor bij de politie en ter terechtzitting van de politierechter bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de ter zake van smaad ten laste gelegde feitelijke handelingen. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte door het plegen van die feitelijke handelingen daaraan ruchtbaarheid heeft gegeven, op nader in de pleitnota aangevoerde gronden, welke als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Hierover overweegt het gerechtshof als volgt.
Onder “ruchtbaarheid geven” als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan het ter kennis van het publiek brengen. Met zodanig publiek is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan. Hiervan is bij elk van de ten laste gelegde smaaddelicten sprake. Verdachte heeft namelijk telkens de ‘directie’ van de werkgevers - respectievelijk het zwembad, [B] en de middelbare school - van de aangevers aangeschreven. Bepalend is daarnaast niet of het beoogde doel daadwerkelijk is bereikt, maar wat het kennelijke doel van de verdachte is geweest. Daarover is de verdachte heel helder in het verhoor bij de politie, zowel ten aanzien van de brief over [benadeelde partij 1] : “Ik wilde er voor zorgen dat zij problemen kreeg op het werk’’, als over de brieven over [benadeelde partij 2] : “Ik wilde met de brieven bereiken dat ze er op aangesproken zou worden ...”, als ook over de brief over [benadeelde partij 3] : “Ik wilde met de brief bereiken dat hij goed op zijn plek werd gezet”.
Bij de beoordeling van de vraag of een mededeling wordt gedaan met het kennelijke doel om deze ter kennis van het publiek te brengen kan mede van belang zijn of redelijkerwijs verwacht mag worden dat de ontvanger van de betreffende (smadelijke) mededeling daar vertrouwelijk mee zal omgaan. Indien de ontvanger een ambt bekleedt dat met discretie pleegt te worden uitgeoefend, kan zich licht het geval voordoen dat het oordeel dat is gehandeld met het kennelijke doel om aan de mededeling ruchtbaarheid te geven nadere motivering behoeft. Onder omstandigheden kan ook een nadere motivering zijn vereist indien de relatie met de ontvanger zodanig is dat de verdachte in redelijkheid mag verwachten dat deze de mededeling niet zal verspreiden in een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden.
In deze zaak is niet aannemelijk geworden dat van de ontvangers van de brieven van de verdachte verwacht kon en mocht worden dat zij daarmee vertrouwelijk zouden omgaan. De enkele vermelding door verdachte van het woord “vertrouwelijk” op de envelop (brief aan zwembad [A] /feit 1) was volstrekt onvoldoende - gelet op de vergaande en ernstige beschuldigingen in de betreffende brief - om een zodanige vertrouwelijke behandeling te bereiken. Van verdachte had verwacht mogen worden, indien een vertrouwelijke behandeling van de door haar geuite beschuldigingen werkelijk door haar zou zijn beoogd, dat zij daartoe nadere actie zou hebben ondernomen. Het gerechtshof stelt vast dat dit niet is gebeurd.
“ Anders dan de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, is de bespreking van de inhoud van de brieven uiteindelijk niet enkel beperkt gebleven tot de door verdachte aangeschreven ‘directie’ en de betrokken benadeelde. Uit het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] volgt dat de brief van de verdachte over [benadeelde partij 1] tevens is besproken met andere stafleden. Uit het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] volgt dat de brief van de verdachte over [benadeelde partij 2] met [benadeelde partij 2] is besproken door een rayonmanager, in de aanwezigheid van een medewerker van personeelszaken. Uit het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3] volgt dat de brief van de verdachte over [benadeelde partij 3] met hem is besproken door de teamleidster, de algemeen directeur van de werkgeversorganisatie en het hoofd van de school.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het bewijsverweer van de verdediging.”
3.7.
In de onderhavige zaak staat − ook in cassatie − niet ter discussie dat de verdachte de ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft verricht. Zij heeft - kort gezegd – telkens de directie of het hoofdkantoor van de werkgever van de slachtoffers aangeschreven met beschuldigende mededelingen over deze slachtoffers. Wél wordt betwist dat de verdachte deze handelingen heeft verricht met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, zoals onder 1 primair, 3 primair en 4 primair door het hof bewezen is verklaard.
3.8.
Het onder 1 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde is toegesneden op art. 261, eerste lid, Sr, dat als volgt luidt:
"Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
Daarom moeten de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende woorden ‘met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
3.9.
Onder “ruchtbaarheid geven” als bedoeld in art. 261 Sr dient te worden verstaan “het ter kennis van het publiek brengen”. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. [1] Van “het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven” kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan. [2]
3.10.
In zijn arrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2848,
NJ2017/6, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen met betrekking tot het in art. 261 Sr genoemde “met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven”: [3]
“2.4.2. Bij de beoordeling van de vraag of een mededeling wordt gedaan met het kennelijke doel om deze ter kennis van het publiek te brengen kan van belang zijn of verwacht mag worden dat de ontvanger van de (smadelijke) mededeling daar vertrouwelijk mee omgaat. Dat laatste was niet het geval bij een uitlating die op een (afgeschermde) sociaalnetwerksite was geplaatst die voor meerdere personen zichtbaar was, terwijl zij naar eigen inzicht en zonder enige restrictie over die uitlating konden beschikken [4] , en evenmin in het geval waarin de verdachte contact had met een dagbladjournalist die aandacht had voor de kwestie waarop de uitlating betrekking had en waarover reeds gepubliceerd was. [5] In beide zaken getuigde het oordeel van het Hof dat was gehandeld met het kennelijke doel om aan de mededeling ruchtbaarheid te geven niet van een onjuiste rechtsopvatting.
2.4.3.
Indien de ontvanger een ambt bekleedt dat met discretie pleegt te worden uitgeoefend, kan zich licht het geval voordoen dat het oordeel dat is gehandeld met het kennelijke doel om aan de mededeling ruchtbaarheid te geven nadere motivering behoeft. Als voorbeelden kunnen worden genoemd faxen over gedragingen van de curator in een faillissement die waren toegezonden aan diens kantoor en in afschrift aan de Rechter-Commissaris in het faillissement [6] , en een brief aan de burgemeester over gedragingen van een vorige bewoner [7] . Onder omstandigheden kan ook een nadere motivering zijn vereist indien de relatie met de ontvanger zodanig is dat de verdachte in redelijkheid mag verwachten dat deze de mededeling niet zal verspreiden in een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden. Dat deed zich bijvoorbeeld voor bij een brief van de ex-vriendin van de aangever over diens gedragingen jegens zijn kind, gericht aan de moeder van het kind die door deze ter kennis was gebracht van de aangever en de huisarts [8] , en bij een op aanraden van een leidinggevende van een kinderdagverblijf verstuurde e-mail naar het algemene e-mailadres van dat kinderdagverblijf teneinde medewerkers van dat verblijf met het oog op een ongestoorde Sinterklaasviering op de hoogte te stellen van hetgeen zich met de ex-partner had afgespeeld. [9]
3.11.
Door de steller van het middel wordt een beroep gedaan op de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan voormeld arrest. [10] Vegter stelt daarin onder meer dat “het kennelijk doel moet zijn dat de kwaadaardige aantijgingen worden doorverteld en zo een publiek bereiken dat tenminste wordt gevormd door een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden” en niet slechts door een beperkte groep van betrokkenen.
3.12.
In de onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld wegens smaad ten aanzien van drie afzonderlijke slachtoffers, door hen telkens onder verschillende omstandigheden in hun eer en goede naam aan te randen. Uit de bewijsoverweging van het hof en de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte telkens de ‘directie’ van de werkgevers – het zwembad, [B] respectievelijk de middelbare school – van de slachtoffers heeft aangeschreven en dat de verdachte ervoor wilde zorgen dat het slachtoffer “problemen kreeg op het werk” [11] (feit 1 primair), “erop aangesproken zou worden” [12] (feit 3 primair) respectievelijk “goed op zijn plek werd gezet” [13] (feit 4 primair).
3.13.
Het hof heeft bij zijn oordeel dat de mededelingen van ‘de feiten’ door de verdachte werden gedaan met het kennelijke doel om deze ter kennis van een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden te brengen en daarmee als “ruchtbaarheid geven” als bedoeld in art. 261 Sr kunnen worden beschouwd, in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat van de ontvangers van de brieven verwacht kon en mocht worden dat zij daarmee vertrouwelijk zouden omgaan. Het hof heeft kennelijk niet gemeend dat door de (werk)relatie tussen de directieleden en de slachtoffers, de verdachte “in redelijkheid mocht verwachten dat deze ontvangers de mededeling niet zouden verspreiden in een kring van betrekkelijk willekeurige derden”. [14] Daarin verschilt het hof duidelijk van mening met de verdediging die juist had aangevoerd dat van de aangeschreven directies, gelet op de feiten die in de brieven zijn omschreven, mocht worden verwacht dat zij vertrouwelijk met de brieven zouden omgaan.
3.14.
Ik moet zeggen dat ik het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk vindt. Zo zal van de directie van een onderwijsinstelling die een melding krijgt over onzedelijke handelingen die zouden zijn verricht door een docent, mogen worden verwacht dat deze dit meldt bij de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs, ouders van leerlingen informeert en aangifte doet, maar niet dat het de informatie onder een bredere kring met betrekkelijk willekeurige derden verspreidt. Dat de verdachte de eer of goede naam van de slachtoffers slechts ‘op de werkvloer’ van de slachtoffers, en niet bij willekeurige derden, wilde aanranden, blijkt mijns inziens uit de verklaringen van de verdachte, - kort gezegd - inhoudende dat zij wilde dat de slachtoffers telkens problemen kregen op hun werk. Het hof leidt uit deze verklaringen niet zonder meer begrijpelijk af dat het kennelijke doel van de verdachte ruchtbaarheid geven is geweest.
3.15.
Daarnaast heeft het hof nog in aanmerking genomen dat “de bespreking van de inhoud van de brieven uiteindelijk niet enkel beperkt [is] gebleven tot de door de verdachte aangeschreven ‘directie’ en de betrokken benadeelde”. Anders dan het hof kennelijk meent, kan dit niet van invloed zijn op de beantwoording van de vraag of de verdachte heeft gehandeld met “het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven” zoals bedoeld in art. 261 Sr. Verder merk ik op dat de door het hof bedoelde ‘andere mensen’ met wie de brieven van de verdachte tevens zijn besproken, niet kunnen worden aangemerkt als vallend onder een “bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden”. Die mensen – een rayonmanager, een medewerker personeelszaken, een teamleidster, een algemeen directeur van de werkgeversorganisatie en een hoofd van de school – zijn immers allen werkzaam bij de werkgever van de slachtoffers.
3.16.
Gelet op het voorgaande concludeer ik dat het oordeel van het hof dat de verdachte door het plegen van de bewezenverklaarde gedragingen telkens heeft gehandeld “met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven”, blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting en zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
3.17.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9186,
2.HR 3 november 1964,
3.Met overname van de door de Hoge Raad gebruikte voetnoten.
4.HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2009,
5.HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7947,
6.HR 30 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2198,
7.HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8770,
8.HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9186,
9.HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1243,
11.Zie bewijsmiddel 1c.
12.Zie bewijsmiddel 2c.
13.Zie bewijsmiddel 3c.
14.Vgl. HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9186,