Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beoordeling van de overige middelen
5.Beslissing
13 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanranding van de eer en goede naam van een ander door lasterlijke uitlatingen te doen. De bewezenverklaring betrof uitlatingen die de verdachte had gedaan over [betrokkene 1], waarin zij onware beschuldigingen maakte over kinderporno en seksueel misbruik. De Hoge Raad oordeelde dat de uitlatingen met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan de beschuldigingen waren gedaan, ook al waren deze slechts aan enkele personen in de omgeving van de verdachte gedaan. De Hoge Raad verduidelijkte dat 'ruchtbaarheid geven' in de context van artikel 261 Sr betekent dat de uitlatingen ter kennis van het publiek worden gebracht, en dat dit ook kan gelden wanneer de uitlatingen aan niet meer dan één persoon zijn gedaan. Het hof had voldoende gemotiveerd dat de verdachte de uitlatingen deed met de bedoeling dat deze verder verspreid zouden worden, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan smaad en laster. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij ook werd opgemerkt dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht.