ECLI:NL:HR:2014:1243

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/00114
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ruchtbaarheid geven aan beledigende mededeling via e-mail aan kinderdagverblijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, had op 27 november 2009 een e-mail gestuurd naar het kinderdagverblijf waar zijn dochter verbleef, met daarin een beledigende mededeling over zijn ex-partner. De e-mail was verzonden met het doel het kinderdagverblijf te informeren over een incident dat zich had voorgedaan tussen hem en zijn ex-partner tijdens een Sinterklaasviering. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte met deze e-mail opzettelijk de eer en goede naam van zijn ex-partner had aangerand, met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan de inhoud van de e-mail.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof niet voldoende was om aan te tonen dat de verdachte handelde met het doel om de mededeling ter kennis te brengen van een kring van willekeurige derden, zoals vereist onder artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheden dat de verdachte op aanraden van een leidinggevende het e-mailadres van het kinderdagverblijf had gebruikt en dat medewerkers de e-mail hadden ontvangen, waren onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van opzet om ruchtbaarheid te geven aan de beledigende mededeling. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de intentie om ruchtbaarheid te geven aan een beledigende mededeling, en dat de context van de communicatie cruciaal is voor de beoordeling van de opzet van de verdachte. De zaak illustreert ook de nuances in het strafrecht met betrekking tot smaad en de vereisten voor het bewijs van opzet.

Uitspraak

27 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/00114
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 mei 2012, nummer 23/004390-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amstelveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte met het verzenden van een e-mailbericht aan een kinderdagverblijf het kennelijk doel had ruchtbaarheid te geven aan de inhoud van dat e-mailbericht.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 november 2009 te Diemen opzettelijk de eer en goede naam van [betrokkene] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel bij geschrift in de vorm van een e-mail, die e-mail verzonden aan [A] ([A]) en gericht aan meer werknemers van [A] (gevestigd te Diemen) en medegedeeld dat - zakelijk weergegeven - [betrokkene] is veroordeeld door de rechter voor haar gedrag en in haar proeftijd zit."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland met nummer PL132G 2009331615-1 op 9 december 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene] - zakelijk weergegeven -:
Op 27 november 2009 werd te Diemen het strafbare feit gepleegd. Mijn ex-partner, [verdachte], en ik hebben samen een dochtertje. Ik ben op 3 november 2009 veroordeeld tot een geldboete, waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Mijn ex-partner, [verdachte], heeft op 27 november 2009 een e-mail gestuurd naar het algemeen mailadres van het kinderdagverblijf, [A] ([A]) waar mijn dochter opvang geniet. Mijn dochter zit op de afdeling [B]. Het algemene mailadres is voor verschillende afdelingen leesbaar.
Ik weet in ieder geval dat er zes mensen toegang tot deze e-mail hebben. De directrice van [B] heeft mij hiervan in kennis gesteld. Een deel van de tekst van de e-mail was de volgende: "Je bent al veroordeeld voor je gedrag en je zit in je proeftijd."
Een kopie van deze e-mail wordt bijgevoegd.
Ik voel mij door deze e-mail in mijn goede naam en eer aangetast. Ik heb nu ook het gevoel dat de leidsters van de kinderopvang mij nu anders behandelen. Voor mijn gevoel ontwijken zij mij. Ik heb het idee dat mensen nu denken dat ik onfatsoenlijk ben, niet in staat ben om mijn dochter goed op te voeden en dat ik geen manieren heb. Ik mag dan wel veroordeeld zijn, maar ik wil niet dat andere mensen dit weten. Ik schaam mij hiervoor.
2. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een uitgeprinte e-mail van 27 november 2009, afkomstig van [verdachte], gericht aan [betrokkene] en cc gericht aan [A]@hetnet.nl, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Je bent al veroordeeld voor je gedrag en je zit in je proeftijd.
3. Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland met nummer 2009331615-3 op 9 juni 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie, voor zover inhoudende als op evengenoemde datum tegenover verbalisante afgelegde verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Op 27 november 2009 heb ik een e-mail verstuurd naar het e-mailadres van mijn ex-partner en een cc aan [A]@hetnet.nl, zijnde het e-mailadres van het kinderdagverblijf waar mijn dochter destijds 4 dagen per week naar toeging, onder meer inhoudende: "Je bent al veroordeeld voor je gedrag en je zit in je proeftijd." Ik heb bewust naar deze twee e-mailadressen gestuurd. Het emailadres [A]@hetnet.nl wordt gebruikt door mensen die werkzaam zijn bij het kinderdagverblijf."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De dochter van de verdachte en zijn ex-partner (slachtoffer in deze zaak) genoot in 2008 en 2009 opvang bij kinderdagverblijf [A] te Diemen. Na een incident tijdens de Sinterklaasviering 2008 - de ex-partner van de verdachte wilde hem daar niet bij hebben en de verdachte heeft zich door het gedrag van zijn ex-partner genoodzaakt gezien de viering voortijdig te verlaten - heeft de verdachte over de e-mail geprobeerd afspraken te maken met zijn ex-partner over hun beider aanwezigheid op de Sinterklaasviering 2009. Met de bedoeling het kinderdagverblijf te informeren over wat zich in de voorbereiding op die viering tussen hem en zijn ex-partner afspeelde, heeft de verdachte op 27 november 2009 een e-mail van hem aan zijn ex-partner doorgestuurd naar het kinderdagverblijf. Die e-mail houdt onder meer in: "Als jij net als vorig jaar een scène gaat schoppen dan zal ik mij niet schromen daar aangifte van te doen. Je bent al veroordeeld voor je gedrag en je zit in je proeftijd".
Naar het oordeel van het hof is de verdachte, met deze mededeling zijn doel om - kennelijk met het oog op een ongestoorde Sinterklaasviering 2009 - het kinderdagverblijf te informeren over wat zich tussen hem en zijn ex-partner afspeelde voorbij geschoten en kan deze mededeling niet anders worden opgevat dan dat de verdachte met die mededeling willens en wetens de eer en goede naam van zijn ex-partner heeft aangerand, althans willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door die mededeling zijn ex-partner in haar eer en goede naam zou worden aangerand. Het hof acht mitsdien de opzet op de beledigende inhoud van de mededeling in kwestie bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op aanraden van een leidinggevende van het kinderdagverblijf de e-mail heeft verstuurd naar [A]@hetnet.nl. Het hof stelt vast dat dit onmiskenbaar een algemeen e-mailadres van het kinderdagverblijf betreft, zodat de verdachte door gebruikmaking van dat e-mailadres minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bewuste mededeling meerdere - niet nader aangeduide - medewerkers van het kinderdagverblijf zou bereiken. Het hof stelt op grond van de op dit punt niet weersproken aangifte vast, dat dit ook bij zes medewerkers van het kinderdagverblijf het geval is geweest. Naar het oordeel van het hof is daarmee ook bewezen dat de verdachte de opzet heeft gehad om aan de bewuste mededeling ruchtbaarheid te geven."
3.3.
Art. 261, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
3.4.
Onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in art. 261 Sr dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen". Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld (vgl. HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9186, NJ 2008/430).
3.5.
In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. De verdachte heeft een e-mailbericht van hem aan zijn ex-partner in copie gestuurd aan het algemene e-mailadres van het kinderdagverblijf waar zijn dochter opvang genoot. De bedoeling was het kinderdagverblijf te informeren over wat zich in de voorbereiding op de Sinterklaasviering tussen hem en zijn ex-partner had afgespeeld, dit naar aanleiding van een incident tussen hen beiden tijdens de vorige Sinterklaasviering. Dit e-mailadres wordt gebruikt door mensen die werkzaam zijn bij het kinderdagverblijf en de verdachte heeft op aanraden van een leidinggevende van het kinderdagverblijf het bewuste e-mailbericht naar dit e-mailadres verstuurd.
Dit e-mailbericht bevat onder meer de beledigend geachte mededeling dat de ex-partner is veroordeeld voor haar gedrag en in een proeftijd loopt.
3.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte door het e-mailbericht, inhoudende voormelde mededeling, aan het kinderdagverblijf te sturen met gebruikmaking van een algemeen e-mailadres, aan die mededeling ruchtbaarheid heeft gegeven doordat de bewuste mededeling, kort gezegd, verschillende medewerkers van het kinderdagverblijf kon bereiken. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Uit de bewijsvoering van het Hof kan niet worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel aan die mededeling ruchtbaarheid te geven als bedoeld in art. 261 Sr. De omstandigheden dat de verdachte op aanraden van een leidinggevende het e-mailadres dat in gebruik is bij medewerkers van het kinderdagverblijf heeft gehanteerd om het kinderdagverblijf met het oog op een ongestoorde Sinterklaasviering op de hoogte te brengen van hetgeen zich tussen hem en zijn ex-partner heeft afgespeeld en dat medewerkers van het kinderdagverblijf die mededeling ook daadwerkelijk onder ogen hebben gekregen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet voldoende om daaruit te kunnen afleiden dat dit is gebeurd met het kennelijke doel die mededeling ter kennis te brengen van een kring van betrekkelijk willekeurige derden.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg,
in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2014.