Conclusie
1.Het cassatieberoep
PF: inmiddels dus twee dagen eerder] hebben geschopt. De betrokken opsporingsambtenaren besluiten achter de jongen aan te gaan en nadat zij via de portofoon assistentie hebben gevraagd en gekregen van een motoragent, kan hij bij een tunnel worden ingesloten en wordt hij vervolgens aangehouden. Bij die aanhouding wordt verzet gepleegd. De tenlastelegging is beperkt tot het verzet dat is gepleegd tegen de ter assistentie ingeschakelde opsporingsambtenaar (de motoragent).
2.Het middel
middelhoudt in dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, bewezen heeft verklaard dat de opsporingsambtenaar (motoragent [verbalisant 1]) werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in art. 180 Sr.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 juli 2019.
AG PF: bedoeld zal zijn ‘vierde lid’] [1] van het Wetboek van Strafvordering; was sprake van een situatie waarin een bevel van de (hulp) officier van justitie niet kon worden afgewacht? De aanvullende processen-verbaal bieden geen nieuw zicht op de zaak. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] van 1 augustus 2018 blijkt dat sprake was van een situatie waarin een bevel van de (hulp)officier van justitie niet kon worden afgewacht. Hierbij is van belang dat er een groep jongens op de verbalisanten af kwam lopen waardoor een geladen sfeer ontstond. Nadat de verdachte was aangehouden, hebben de verbalisanten hulpofficier [betrokkene 1] hiervan in kennis gesteld welke op zijn beurt officier van justitie [betrokkene 2] heeft geïnformeerd. Ik acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Het betreft een strafbaar feit en een strafbare dader. Ik vorder dat het hof, conform de kinderrechter in eerste aanleg, aan de verdachte een leerstraf oplegt, te weten TACT voor de duur van twintig uren subsidiair tien dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal legt haar vordering aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging en doet dit aan de hand van zijn pleitnotities. Deze
Desgevraagd antwoordt de raadsman op vragen van de voorzitter:
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren in repliek en merkt op:
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben hun proces-verbaal op ambtsbelofte opgemaakt. Er is geen reden dit proces-verbaal in twijfel te trekken. Het enkele feit dat de verbalisanten hun portofoon niet hebben gebruikt om contact te leggen met een (hulp)officier van justitie maakt niet dat hun optreden in strijd was met artikel 54, derde lid [
AG PF: bedoeld zal zijn ‘vierde lid’], van het Wetboek van Strafvordering. Ik stel mij op het standpunt dat een ter assistentie opgeroepen verbalisant op de mededelingen van zijn collega mag afgaan.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren in dupliek en merkt op:
Ik constateer slechts dat er verschillen zijn in de opgestelde processen-verbaal. Ik verzoek het hof in geval van twijfel de verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde.’’